Summary
Dutch to German: more detail...
- mijmerend:
- mijmeren:
-
Wiktionary:
- mijmeren → dösen, träumen
- mijmeren → grübeln, träumen, schwärmen, wähnen, erwägen, nachdenken, nachsinnen
Dutch
Detailed Translations for mijmerend from Dutch to German
mijmerend:
Translation Matrix for mijmerend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
dusselig | dromerig; mijmerend; soezend; suffend | achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos |
gedankenvoll | in gedachten verzonken; mijmerend; nadenkend; peinzend | degelijk; diep; diepgaand; diepgravend; diepliggend; grondig; helemaal; niet oppervlakkig; totaal; verzonken; volkomen |
grüblerisch | dromerig; mijmerend; soezend; suffend | piekerig; tobberig; zwaartillend |
nachdenkend | in gedachten verzonken; mijmerend; nadenkend; peinzend | |
träumerisch | dromerig; mijmerend; soezend; suffend | dromerig; geneigd te dromen |
mijmeren:
-
mijmeren
Conjugations for mijmeren:
o.t.t.
- mijmer
- mijmert
- mijmert
- mijmeren
- mijmeren
- mijmeren
o.v.t.
- mijmerde
- mijmerde
- mijmerde
- mijmerden
- mijmerden
- mijmerden
v.t.t.
- heb gemijmerd
- hebt gemijmerd
- heeft gemijmerd
- hebben gemijmerd
- hebben gemijmerd
- hebben gemijmerd
v.v.t.
- had gemijmerd
- had gemijmerd
- had gemijmerd
- hadden gemijmerd
- hadden gemijmerd
- hadden gemijmerd
o.t.t.t.
- zal mijmeren
- zult mijmeren
- zal mijmeren
- zullen mijmeren
- zullen mijmeren
- zullen mijmeren
o.v.t.t.
- zou mijmeren
- zou mijmeren
- zou mijmeren
- zouden mijmeren
- zouden mijmeren
- zouden mijmeren
diversen
- mijmer!
- mijmert!
- gemijmerd
- mijmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for mijmeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
brüten | mijmeren | bedenken; beschouwen; bespiegelen; broeden; broeien; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plussen; puzzelen; puzzels oplossen; tobben; uitbroeden; warm zijn; warmhouden |
grübeln | mijmeren | aarzelen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; bouderen; diep nadenken; dubben; een pruillip trekken; er over inzitten; in gedachten verzonken zijn; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; plussen; prakkiseren; pruilen; puzzelen; puzzels oplossen; talmen; tobben; twijfelen; weifelen |
sinnen | mijmeren | bedenken; beramen; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; plan beramen; prakkiseren; verzinnen; zinnen |
träumen | mijmeren | dromen; niet oppassen; zich iets onbereikbaars voorstellen; zitten suffen |