Summary
Dutch
Detailed Translations for modderen from Dutch to German
modderen:
-
modderen
Conjugations for modderen:
o.t.t.
- modder
- moddert
- moddert
- modderen
- modderen
- modderen
o.v.t.
- modderde
- modderde
- modderde
- modderden
- modderden
- modderden
v.t.t.
- heb gemodderd
- hebt gemodderd
- heeft gemodderd
- hebben gemodderd
- hebben gemodderd
- hebben gemodderd
v.v.t.
- had gemodderd
- had gemodderd
- had gemodderd
- hadden gemodderd
- hadden gemodderd
- hadden gemodderd
o.t.t.t.
- zal modderen
- zult modderen
- zal modderen
- zullen modderen
- zullen modderen
- zullen modderen
o.v.t.t.
- zou modderen
- zou modderen
- zou modderen
- zouden modderen
- zouden modderen
- zouden modderen
diversen
- modder!
- moddert!
- gemodderd
- modderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for modderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pfuschen | modderen | aanklooien; aanmodderen; broddelen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rommelen; rotzooien; stuntelen |
sudeln | modderen | bevuilen; keutelen; vies maken; vuil maken |
Related Words for "modderen":
modder:
Translation Matrix for modder:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Matsch | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | kledder; klodder; kwak; lik |
Schlamm | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; kledder; klodder; kwak; lik; moer; zetsel |
Schlick | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik |