Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. namen afroepen:


Dutch

Detailed Translations for namen afroepen from Dutch to German

namen afroepen:

namen afroepen verb

  1. namen afroepen (afroepen; omroepen)
    verkündigen; ausrufen; verlesen; bekanntmachen
    • verkündigen verb (verkündige, verkündigst, verkündigt, verkündigte, verkündigtet, verkündigt)
    • ausrufen verb (rufe aus, rufst aus, ruft aus, rief aus, rieft aus, ausgerufen)
    • verlesen verb (verlese, verliest, verlas, verlast, verlesen)
    • bekanntmachen verb (mache bekannt, machst bekannt, macht bekannt, machte bekannt, machtet bekannt, bekannt gemacht)

Translation Matrix for namen afroepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausrufen afroepen; namen afroepen; omroepen uitroepen
bekanntmachen afroepen; namen afroepen; omroepen afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; decreteren; nieuwsberichten omroepen; omroepen; openbaar maken; openbaren; oplezen; ordonneren; publiceren; uitbrengen; uitvaardigen; verordenen; verordineren
verkündigen afroepen; namen afroepen; omroepen afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; nieuwsberichten omroepen; omroepen; openbaar maken; oplezen; proclameren
verlesen afroepen; namen afroepen; omroepen afkondigen; aflezen; decreteren; fout lezen; nieuwsberichten omroepen; omroepen; uitlezen; uitvaardigen

Related Translations for namen afroepen