Verb | Related Translations | Other Translations |
belästigen
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
aanranden; belemmeren; beletten; ergeren; irriteren; mishandelen; molesteren; op de zenuwen werken; pijnigen; verhinderen; vervelen; vrouw aanranden
|
brutal vorgehen
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
brutaliseren; bruuskeren
|
einschüchtern
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; bedreigen; doen schrikken; intimideren; onder druk zetten; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen
|
martern
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
folteren; kwellen; martelen; pijnigen
|
piesacken
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
|
plagen
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
lastigvallen; teisteren
|
quälen
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
mishandelen; molesteren; pijnigen
|
schikanieren
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
brutaliseren; bruuskeren; chicaneren; donderjagen; jennen; kleinzielig gedragen; lastigvallen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
|
schinden
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
afhalen; afstropen; stevig aanpakken; streng behandelen; stropen; uitbenen; villen
|
triezen
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
|
tyrannisieren
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen
|
wegekeln
|
koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
|
etteren; griepen; klieren; zeiken
|