Modifier | Related Translations | Other Translations |
ausdruckslos
|
glazig; leeg; nietszeggend; uitdrukkingsloos; wazig; wezenloos
|
grondeloos; leeg; onpeilbaar; uitdrukkingsloos; wezenloos
|
bedeutungslos
|
futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
|
|
gewöhnlich
|
futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
|
algemeen; alledaags; courant; doorgaans; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeenlijk; geregeld; gewoon; gewoonlijk; gewoontegetrouw; grof; in een handomdraai; licht; lichtwegend; meestal; merendeels; moeiteloos; natuurlijk; niets bijzonders; normaal; normaliter; ongekunsteld; op vaste tijden; ordinair; over het algemeen; plat; platvloers; regelmatig; regulier; vanzelf; vulgair; zonder moeite; zonder pretenties
|
glasig
|
glazig; leeg; nietszeggend; uitdrukkingsloos; wazig; wezenloos
|
doorschijnend; doorzichtig; glasachtig; glazig; transparant
|
hohl
|
hol; inhoudsloos; leeg; nietszeggend
|
armzalig; concaaf; dof; flets; holrond; inhoudsloos; karig; leeg; mager; mat; niet helder; pover; schamel; schraal
|
inhaltslos
|
hol; inhoudsloos; leeg; nietszeggend
|
bijkomstig; inferieur; inhoudsloos; knudde; leeg; ondergeschikt; onderhorig; onderworpen
|
leer
|
glazig; hol; inhoudsloos; leeg; nietszeggend; uitdrukkingsloos; wazig; wezenloos
|
blanco; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbeschreven; onbewoond; onbezet; ongebruikt; ongeopend; ongevuld; oningevuld; uitdrukkingsloos; vrij; wezenloos; zonder inhoud; zonder taak
|
nichtsbedeutend
|
futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
|
|
nichtssagend
|
glazig; hol; inhoudsloos; leeg; nietszeggend; uitdrukkingsloos; wazig; wezenloos
|
|
trivial
|
futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
|
alledaags; banaal; eenvoudig; gewoon; grof; laag; laag-bij-de-grond; lomp; niet hoog; niets bijzonders; ordinair; plat; platvloers; ploertig; schunnig; triviaal; vuig; vunzig
|
unbedeutend
|
futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
|
bescheiden; beuzelachtig; gering; marginaal; matig; middelmatig; min; niet al te best; nietig; onaanzienlijk; onbeduidend; onbetekenend; zwak; zwakjes
|
unscheinbar
|
futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
|
armzalig; ijdel; karig; mager; onbeduidend; onopvallend; pover; schamel; schraal; vruchteloos
|
unwesentlich
|
futiel; glazig; leeg; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; uitdrukkingsloos; wazig; weinigzeggend; wezenloos
|
niet-essentieel
|
unwichtig
|
futiel; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; triviaal; weinigzeggend
|
|