Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ontketenen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontketen from Dutch to German

ontketenen:

ontketenen verb (ontketen, ontketent, ontketende, ontketenden, ontketend)

  1. ontketenen
    auslösen; entfesseln
    • auslösen verb (löse aus, lösest aus, löst aus, löste aus, löstet aus, ausgelöst)
    • entfesseln verb (entfessele, entfesselst, entfesselt, entfesselte, entfesseltet, entfesselt)

Conjugations for ontketenen:

o.t.t.
  1. ontketen
  2. ontketent
  3. ontketent
  4. ontketenen
  5. ontketenen
  6. ontketenen
o.v.t.
  1. ontketende
  2. ontketende
  3. ontketende
  4. ontketenden
  5. ontketenden
  6. ontketenden
v.t.t.
  1. heb ontketend
  2. hebt ontketend
  3. heeft ontketend
  4. hebben ontketend
  5. hebben ontketend
  6. hebben ontketend
v.v.t.
  1. had ontketend
  2. had ontketend
  3. had ontketend
  4. hadden ontketend
  5. hadden ontketend
  6. hadden ontketend
o.t.t.t.
  1. zal ontketenen
  2. zult ontketenen
  3. zal ontketenen
  4. zullen ontketenen
  5. zullen ontketenen
  6. zullen ontketenen
o.v.t.t.
  1. zou ontketenen
  2. zou ontketenen
  3. zou ontketenen
  4. zouden ontketenen
  5. zouden ontketenen
  6. zouden ontketenen
en verder
  1. is ontketend
  2. zijn ontketend
diversen
  1. ontketen!
  2. ontketent!
  3. ontketend
  4. ontketenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontketenen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auslösen ontketenen aandoen; activeren; berokkenen; veroorzaken
entfesseln ontketenen afbreken; beëindigen; detacheren; forceren; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontboeien; openbreken; opheffen; scheiden; stukmaken; van de boeien ontdoen; verbreken; verbrijzelen

Wiktionary Translations for ontketenen:

ontketenen

External Machine Translations: