Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ontluisteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontluister from Dutch to German

ontluisteren:

ontluisteren verb (ontluister, ontluistert, ontluisterde, ontluisterden, ontluisterd)

  1. ontluisteren (een smet werpen op; bevlekken)
    den Glanz nehmen
    • den Glanz nehmen verb (nehme den Glanz, nimmst den Glanz, nimmt den Glanz, nahm den Glanz, nahmet den Glanz, den Glanz genommen)

Conjugations for ontluisteren:

o.t.t.
  1. ontluister
  2. ontluistert
  3. ontluistert
  4. ontluisteren
  5. ontluisteren
  6. ontluisteren
o.v.t.
  1. ontluisterde
  2. ontluisterde
  3. ontluisterde
  4. ontluisterden
  5. ontluisterden
  6. ontluisterden
v.t.t.
  1. heb ontluisterd
  2. hebt ontluisterd
  3. heeft ontluisterd
  4. hebben ontluisterd
  5. hebben ontluisterd
  6. hebben ontluisterd
v.v.t.
  1. had ontluisterd
  2. had ontluisterd
  3. had ontluisterd
  4. hadden ontluisterd
  5. hadden ontluisterd
  6. hadden ontluisterd
o.t.t.t.
  1. zal ontluisteren
  2. zult ontluisteren
  3. zal ontluisteren
  4. zullen ontluisteren
  5. zullen ontluisteren
  6. zullen ontluisteren
o.v.t.t.
  1. zou ontluisteren
  2. zou ontluisteren
  3. zou ontluisteren
  4. zouden ontluisteren
  5. zouden ontluisteren
  6. zouden ontluisteren
en verder
  1. ben ontluisterd
  2. bent ontluisterd
  3. is ontluisterd
  4. zijn ontluisterd
  5. zijn ontluisterd
  6. zijn ontluisterd
diversen
  1. ontluister!
  2. ontluistert!
  3. ontluisterd
  4. ontluisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontluisteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
den Glanz nehmen bevlekken; een smet werpen op; ontluisteren

Wiktionary Translations for ontluisteren:

ontluisteren
verb
  1. van luister of aanzien beroven