Dutch
Detailed Translations for ontvolken from Dutch to German
ontvolken:
-
ontvolken
Conjugations for ontvolken:
o.t.t.
- ontvolk
- ontvolkt
- ontvolkt
- ontvolken
- ontvolken
- ontvolken
o.v.t.
- ontvolkte
- ontvolkte
- ontvolkte
- ontvolkten
- ontvolkten
- ontvolkten
v.t.t.
- heb ontvolkt
- hebt ontvolkt
- heeft ontvolkt
- hebben ontvolkt
- hebben ontvolkt
- hebben ontvolkt
v.v.t.
- had ontvolkt
- had ontvolkt
- had ontvolkt
- hadden ontvolkt
- hadden ontvolkt
- hadden ontvolkt
o.t.t.t.
- zal ontvolken
- zult ontvolken
- zal ontvolken
- zullen ontvolken
- zullen ontvolken
- zullen ontvolken
o.v.t.t.
- zou ontvolken
- zou ontvolken
- zou ontvolken
- zouden ontvolken
- zouden ontvolken
- zouden ontvolken
en verder
- heeft ontvolkt
- hebben ontvolkt
diversen
- ontvolk!
- ontvolkt!
- ontvolkt
- ontvolkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontvolken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entvölkern | ontvolken | uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen |
Wiktionary Translations for ontvolken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontvolken | → entvölkern | ↔ depopulate — to reduce the population of a region by disease, war, forced relocation etc. |