Dutch
Detailed Translations for opgejaagd from Dutch to German
opgejaagd:
Translation Matrix for opgejaagd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
gehetzt | gespannen; gestressd; opgejaagd | gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; inderhaast; jachtig |
gereizt | gespannen; gestressd; opgejaagd | aangebrand; erg; fel; geil; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; heet; heftig; hevig; hitsig; krachtig; opgefokt; opgehitst; opgewonden; pissig; prikkelbaar; seksueel opgewonden |
gestreßt | gespannen; gestressd; opgejaagd |
opjagen:
-
opjagen
-
opjagen (jachten; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
hochtreiben; jagen; hetzen; auftreiben; aufhetzen; aufjagen; antreiben; anspornen; hochdrehen; aufstacheln; aufwirbeln; aufscheuchen-
aufstacheln verb (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
-
aufscheuchen verb
Conjugations for opjagen:
o.t.t.
- jaag op
- jaagt op
- jaagt op
- jagen op
- jagen op
- jagen op
o.v.t.
- jaagde op
- jaagde op
- jaagde op
- jaagden op
- jaagden op
- jaagden op
v.t.t.
- heb opgejaagd
- hebt opgejaagd
- heeft opgejaagd
- hebben opgejaagd
- hebben opgejaagd
- hebben opgejaagd
v.v.t.
- had opgejaagd
- had opgejaagd
- had opgejaagd
- hadden opgejaagd
- hadden opgejaagd
- hadden opgejaagd
o.t.t.t.
- zal opjagen
- zult opjagen
- zal opjagen
- zullen opjagen
- zullen opjagen
- zullen opjagen
o.v.t.t.
- zou opjagen
- zou opjagen
- zou opjagen
- zouden opjagen
- zouden opjagen
- zouden opjagen
en verder
- ben opgejaagd
- bent opgejaagd
- is opgejaagd
- zijn opgejaagd
- zijn opgejaagd
- zijn opgejaagd
diversen
- jaag op!
- jaagt op!
- opgejaagd
- opjagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opjagen:
Wiktionary Translations for opjagen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opjagen | → anfeuern; jagen; treiben; vor sich hertreiben | ↔ pourchasser — poursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur. |
• opjagen | → dringen; rücken; stoßen; treiben; anfeuern; jagen; vor sich hertreiben | ↔ pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place. |
External Machine Translations: