Summary
Dutch to German: more detail...
- ophangen:
-
Wiktionary:
- ophangen → hängen
- ophangen → hängen, aufhängen, henken, ausstellen, schleudern, schmeißen
Dutch
Detailed Translations for ophangen from Dutch to German
ophangen:
-
ophangen (opknopen)
-
ophangen (ergens aan hangen)
Conjugations for ophangen:
o.t.t.
- hang op
- hangt op
- hangt op
- hangen op
- hangen op
- hangen op
o.v.t.
- hing op
- hing op
- hing op
- hingen op
- hingen op
- hingen op
v.t.t.
- heb opgehangen
- hebt opgehangen
- heeft opgehangen
- hebben opgehangen
- hebben opgehangen
- hebben opgehangen
v.v.t.
- had opgehangen
- had opgehangen
- had opgehangen
- hadden opgehangen
- hadden opgehangen
- hadden opgehangen
o.t.t.t.
- zal ophangen
- zult ophangen
- zal ophangen
- zullen ophangen
- zullen ophangen
- zullen ophangen
o.v.t.t.
- zou ophangen
- zou ophangen
- zou ophangen
- zouden ophangen
- zouden ophangen
- zouden ophangen
en verder
- is opgehangen
- zijn opgehangen
diversen
- hang op!
- hangt op!
- opgehangen
- ophangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ophangen (ophanging; wielophanging)
die Aufhängung
Translation Matrix for ophangen:
Wiktionary Translations for ophangen:
ophangen
Cross Translation:
verb
-
aan de galg opknopen
- ophangen → hängen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ophangen | → hängen | ↔ hang — to be or remain suspended |
• ophangen | → aufhängen | ↔ hang — to cause to be suspended |
• ophangen | → aufhängen | ↔ hang — to place on a hook |
• ophangen | → henken; hängen | ↔ hang — to execute by suspension from the neck |
• ophangen | → ausstellen | ↔ hang — to exhibit by hanging |
• ophangen | → schleudern; schmeißen | ↔ sling — to throw |
• ophangen | → aufhängen | ↔ suspend — To hang freely |