Dutch
Detailed Translations for oppiepen from Dutch to German
oppiepen:
-
oppiepen
Conjugations for oppiepen:
o.t.t.
- piep op
- piept op
- piept op
- piepen op
- piepen op
- piepen op
o.v.t.
- piepte op
- piepte op
- piepte op
- piepten op
- piepten op
- piepten op
v.t.t.
- heb opgepiept
- hebt opgepiept
- heeft opgepiept
- hebben opgepiept
- hebben opgepiept
- hebben opgepiept
v.v.t.
- had opgepiept
- had opgepiept
- had opgepiept
- hadden opgepiept
- hadden opgepiept
- hadden opgepiept
o.t.t.t.
- zal oppiepen
- zult oppiepen
- zal oppiepen
- zullen oppiepen
- zullen oppiepen
- zullen oppiepen
o.v.t.t.
- zou oppiepen
- zou oppiepen
- zou oppiepen
- zouden oppiepen
- zouden oppiepen
- zouden oppiepen
en verder
- ben opgepiept
- bent opgepiept
- is opgepiept
- zijn opgepiept
- zijn opgepiept
- zijn opgepiept
diversen
- piep op!
- piept op!
- opgepiept
- oppiepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oppiepen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anpiepen | oppiepen | |
aufrufen | oppiepen | aanroepen; bijeenroepen; convoceren; dagen; laten komen; ontbieden; oproepen; samenroepen; sommeren; tevoorschijn roepen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen |