Summary
Dutch to German: more detail...
- opruien:
-
Wiktionary:
- opruien → aufhetzen, aufstacheln, agitieren
- opruien → schlingen, schwingen, agitieren, aufwiegeln, in Wallung bringen, in Aufruhr versetzen, in Unruhe versetzen, aufwühlen, diskutieren, erörtern, verhandeln, besprechen, trüben, in Unordnung bringen, in Verwirrung bringen, verwirren, bewegen, erschüttern, rühren, ergreifen
Dutch
Detailed Translations for opruien from Dutch to German
opruien:
-
opruien (aanzetten; opfokken; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken)
aufpeitschen; aufhetzen; aufstacheln; aufputschen; aufwiegeln-
aufpeitschen verb (peitsche auf, peitschst auf, peitscht auf, peitschte auf, peitschtet auf, aufgepeitscht)
-
aufstacheln verb (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
-
Conjugations for opruien:
o.t.t.
- rui op
- ruit op
- ruit op
- ruien op
- ruien op
- ruien op
o.v.t.
- ruide op
- ruide op
- ruide op
- ruiden op
- ruiden op
- ruiden op
v.t.t.
- heb opgeruid
- hebt opgeruid
- heeft opgeruid
- hebben opgeruid
- hebben opgeruid
- hebben opgeruid
v.v.t.
- had opgeruid
- had opgeruid
- had opgeruid
- hadden opgeruid
- hadden opgeruid
- hadden opgeruid
o.t.t.t.
- zal opruien
- zult opruien
- zal opruien
- zullen opruien
- zullen opruien
- zullen opruien
o.v.t.t.
- zou opruien
- zou opruien
- zou opruien
- zouden opruien
- zouden opruien
- zouden opruien
en verder
- ben opgeruid
- bent opgeruid
- is opgeruid
- zijn opgeruid
- zijn opgeruid
- zijn opgeruid
diversen
- rui op!
- ruit op!
- opgeruid
- opruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opruien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aufhetzen | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken | aanleiding geven tot; iemand opstoken; iets aanstoken; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opzetten; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen |
aufpeitschen | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen |
aufputschen | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken |
aufstacheln | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken | aanleiding geven tot; iemand opstoken; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opzetten; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen |
aufwiegeln | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken | aanstoken; oppoken; opstoken |
Wiktionary Translations for opruien:
opruien
Cross Translation:
verb
opruien
-
kwaad en opgewonden maken
- opruien → aufhetzen; aufstacheln
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opruien | → schlingen; schwingen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen | ↔ agiter — Traductions à trier suivant le sens |
• opruien | → diskutieren; erörtern; verhandeln; besprechen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen | ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments. |
• opruien | → trüben; in Unordnung bringen; in Verwirrung bringen; verwirren; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen | ↔ troubler — rendre trouble. |
• opruien | → bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen | ↔ émouvoir — provoquer une émotion. |