Dutch

Detailed Translations for overvaart from Dutch to German

overvaart:

overvaart [de ~] noun

  1. de overvaart (overtocht)
    die Überfahrt; die Kreuzung; die Mischung; die Passage; die Gabelung; die Seereise; die Straßenkreuzung; die Fußgängerbrücke; die Übergangsstelle; die Kreuzungsstelle; der Fußgängerüberweg; der Fußgängerübergang; die Fußgängerübergänge

Translation Matrix for overvaart:

NounRelated TranslationsOther Translations
Fußgängerbrücke overtocht; overvaart oversteek; oversteekplaats; voetgangersbrug; voetgangersoversteekplaats; zebrapad
Fußgängerübergang overtocht; overvaart
Fußgängerübergänge overtocht; overvaart
Fußgängerüberweg overtocht; overvaart oversteek; oversteekplaats; voetgangersoversteekplaats; zebrapad
Gabelung overtocht; overvaart aftakking; driesprong; knooppunt; kruising; kruising van straten; kruispunt; opsplitsing; splitsing; tweesprong; verkeersknooppunt; vertakking; wegkruising; wegsplitsing; zijtak
Kreuzung overtocht; overvaart knooppunt; kruising; kruising van straten; kruispunt; mengvorm; punt waar lijnen elkaar kruisen; splitsing; tussenvorm; verkeersknooppunt; viersprong; wegkruising; wegsplitsing
Kreuzungsstelle overtocht; overvaart knooppunt; kruising; kruispunt; punt waar lijnen elkaar kruisen; verkeersknooppunt
Mischung overtocht; overvaart amalgamatie; fusie; melange; mengeling; menging; mengsel; mengvorm; mêleren; tussenvorm; versmelting
Passage overtocht; overvaart doorgang; doorloop; expeditie; gang; gangpad; mars; passage; reis; rit; tocht; toer; trektocht
Seereise overtocht; overvaart expeditie; mars; reis; rit; tocht; toer; trektocht; zeereis
Straßenkreuzung overtocht; overvaart knooppunt; kruising; kruising van straten; kruispunt; punt waar lijnen elkaar kruisen; splitsing; verkeersknooppunt; wegkruising; wegsplitsing
Überfahrt overtocht; overvaart expeditie; mars; reis; rit; tocht; toer; trektocht
Übergangsstelle overtocht; overvaart overweg

Related Words for "overvaart":

  • overvaarten

overvaren:

overvaren verb (vaar over, vaart over, voer over, voeren over, overgevaren)

  1. overvaren (met een vaartuig overzetten)
    übersetzen; herüberfahren; hinüberbringen; hinüberfahren
    • übersetzen verb (übersetze, übersetzt, übersetzte, übersetztet, übersetzt)
    • herüberfahren verb (fahre herüber, fährst herüber, fährt herüber, fuhr herüber, fuhrt herüber, herübergefahren)
    • hinüberbringen verb (bringe hinüber, bringst hinüber, bringt hinüber, brachte hinüber, brachtet hinüber, hinübergebracht)
    • hinüberfahren verb (fahre hinüber, fährst hinüber, fährt hinüber, fuhr hinüber, fuhrt hinüber, hinübergefahren)

Conjugations for overvaren:

o.t.t.
  1. vaar over
  2. vaart over
  3. vaart over
  4. varen over
  5. varen over
  6. varen over
o.v.t.
  1. voer over
  2. voer over
  3. voer over
  4. voeren over
  5. voeren over
  6. voeren over
v.t.t.
  1. heb overgevaren
  2. hebt overgevaren
  3. heeft overgevaren
  4. hebben overgevaren
  5. hebben overgevaren
  6. hebben overgevaren
v.v.t.
  1. had overgevaren
  2. had overgevaren
  3. had overgevaren
  4. hadden overgevaren
  5. hadden overgevaren
  6. hadden overgevaren
o.t.t.t.
  1. zal overvaren
  2. zult overvaren
  3. zal overvaren
  4. zullen overvaren
  5. zullen overvaren
  6. zullen overvaren
o.v.t.t.
  1. zou overvaren
  2. zou overvaren
  3. zou overvaren
  4. zouden overvaren
  5. zouden overvaren
  6. zouden overvaren
en verder
  1. ben overgevaren
  2. bent overgevaren
  3. is overgevaren
  4. zijn overgevaren
  5. zijn overgevaren
  6. zijn overgevaren
diversen
  1. vaar over!
  2. vaart over!
  3. overgevaren
  4. overvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overvaren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
herüberfahren met een vaartuig overzetten; overvaren oversteken
hinüberbringen met een vaartuig overzetten; overvaren communiceren; iets transporteren; overbrengen; vervoeren
hinüberfahren met een vaartuig overzetten; overvaren iets transporteren; omverrijden; overheen rijden; overrijden; oversteken; vervoeren
übersetzen met een vaartuig overzetten; overvaren overbrengen; overzetten; translateren; vertalen; vertolken