Dutch

Detailed Translations for porrend from Dutch to German

porren:

porren verb (por, port, porde, porden, gepord)

  1. porren (een por geven; stoten)
    stoßen; anstoßen; schieben; stupsen; aufrütteln
    • stoßen verb (stoße, stößt, stieß, stießt, gestoßen)
    • anstoßen verb (stoße an, stößt an, stieß an, stießt an, angestoßen)
    • schieben verb (schiebe, schiebst, schiebt, schob, schobt, geschoben)
    • stupsen verb (stupse, stupst, stupste, stupstet, gestupst)
    • aufrütteln verb (rüttele auf, rüttelst auf, rüttelt auf, rüttelte auf, rütteltet auf, aufgerüttelt)
  2. porren (aanjagen; aansporen; opjutten)
    anspornen; ermutigen; motivieren; stimulieren; ermuntern; animieren
    • anspornen verb (sporne an, spornst an, spornt an, spornte an, sporntet an, angespornt)
    • ermutigen verb (ermutige, ermutigst, ermutigt, ermutigte, ermutigtet, ermutigt)
    • motivieren verb (motiviere, motivierst, motiviert, motivierte, motiviertet, motiviert)
    • stimulieren verb (stimuliere, stimulierst, stimuliert, stimulierte, stimuliertet, stimuliert)
    • ermuntern verb (ermuntere, ermunterst, ermuntert, ermunterte, ermuntertet, ermuntert)
    • animieren verb (animiere, animierst, animiert, animierte, animiertet, animiert)

Conjugations for porren:

o.t.t.
  1. por
  2. port
  3. port
  4. porren
  5. porren
  6. porren
o.v.t.
  1. porde
  2. porde
  3. porde
  4. porden
  5. porden
  6. porden
v.t.t.
  1. heb gepord
  2. hebt gepord
  3. heeft gepord
  4. hebben gepord
  5. hebben gepord
  6. hebben gepord
v.v.t.
  1. had gepord
  2. had gepord
  3. had gepord
  4. hadden gepord
  5. hadden gepord
  6. hadden gepord
o.t.t.t.
  1. zal porren
  2. zult porren
  3. zal porren
  4. zullen porren
  5. zullen porren
  6. zullen porren
o.v.t.t.
  1. zou porren
  2. zou porren
  3. zou porren
  4. zouden porren
  5. zouden porren
  6. zouden porren
en verder
  1. ben gepord
  2. bent gepord
  3. is gepord
  4. zijn gepord
  5. zijn gepord
  6. zijn gepord
diversen
  1. por!
  2. port!
  3. gepord
  4. porrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

porren [het ~] noun

  1. het porren (aanstoten)
    der Anstöße; Anstoßen

Translation Matrix for porren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anstoßen aanstoten; porren aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
Anstöße aanstoten; porren
VerbRelated TranslationsOther Translations
animieren aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; iemand motiveren; prikkelen; stimuleren
anspornen aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; aanvuren; bezielen; iemand motiveren; jachten; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; toejuichen; voortjagen
anstoßen een por geven; porren; stoten aankloppen; aanstoten; aantikken; aftrappen; kloppen; proosten; tikken
aufrütteln een por geven; porren; stoten
ermuntern aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bemoedigen; bijkomen; blij maken; fleurig maken; iemand motiveren; motiveren; op adem komen; opfleuren; ophitsen; opkrikken; opmonteren; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; verkwikken; vooruitschoppen; vrolijker worden
ermutigen aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; motiveren; opbeuren; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren; toemoedigen
motivieren aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; iemand motiveren; motiveren; prikkelen; stimuleren
schieben een por geven; porren; stoten aanduwen; dringen; duwen; een prestatie leveren; functioneren; karren; knorren; knorrend geluid maken; kruien; presteren; schuiven; voortschuiven; zwart verhandelen
stimulieren aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; iemand motiveren; ophitsen; opkrikken; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
stoßen een por geven; porren; stoten aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; heen en weer bewegen; hengsten; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rammen; schoppen; schudden; stompen; stoten op; toesteken; toestoten; trappen; trappen geven; vastlopen
stupsen een por geven; porren; stoten

Related Words for "porren":


Wiktionary Translations for porren:

porren
verb
  1. (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren

Cross Translation:
FromToVia
porren stochern; anstupsen poke — to jab with a pointed object such as a finger or a stick
porren stoßen prod — poke

External Machine Translations: