Dutch
Detailed Translations for praai from Dutch to German
praaien:
-
praaien (aanroepen)
Conjugations for praaien:
o.t.t.
- praai
- praait
- praait
- praaien
- praaien
- praaien
o.v.t.
- praaide
- praaide
- praaide
- praaiden
- praaiden
- praaiden
v.t.t.
- heb gepraaid
- hebt gepraaid
- heeft gepraaid
- hebben gepraaid
- hebben gepraaid
- hebben gepraaid
v.v.t.
- had gepraaid
- had gepraaid
- had gepraaid
- hadden gepraaid
- hadden gepraaid
- hadden gepraaid
o.t.t.t.
- zal praaien
- zult praaien
- zal praaien
- zullen praaien
- zullen praaien
- zullen praaien
o.v.t.t.
- zou praaien
- zou praaien
- zou praaien
- zouden praaien
- zouden praaien
- zouden praaien
en verder
- ben gepraaid
- bent gepraaid
- is gepraaid
- zijn gepraaid
- zijn gepraaid
- zijn gepraaid
diversen
- praai!
- praait!
- gepraaid
- praaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
praaien (aanroepen)
Translation Matrix for praaien:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Ansprechen | aanroepen; praaien | aanspreken; benaderen; reactie op; spreken tot; toespreken |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anreden | aanroepen; praaien | iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; spreken tot iemand |
anrufen | aanroepen; praaien | aanroepen; bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; inroepen; inviteren; opbellen; overgaan; telefoneren; telefoontje plegen |
ansprechen | aanroepen; praaien | aanschieten; aanspreken; appelleren aan; appelleren aan het gevoel; bediscussiëren; bepraten; bespreken; beïnvloeden; doorpraten; doorspreken; erop ingaan; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; ingaan op; praten over; raken; reageren op; spreken tot iemand; treffen |