Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. rangordenen:


Dutch

Detailed Translations for rangordenen from Dutch to German

rangordenen:

rangordenen verb (rangorden, rangordent, rangordende, rangordenden, gerangordend)

  1. rangordenen (rangschikken)
    ordnen; einordnen; einteilen; inOrdnungbringen
    • ordnen verb (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
    • einordnen verb (ordne ein, ordnest ein, ordnet ein, ordnete ein, ordnetet ein, eingeordnet)
    • einteilen verb (teile ein, teilst ein, teilt ein, teilte ein, teiltet ein, eingeteilt)

Conjugations for rangordenen:

o.t.t.
  1. rangorden
  2. rangordent
  3. rangordent
  4. rangordenen
  5. rangordenen
  6. rangordenen
o.v.t.
  1. rangordende
  2. rangordende
  3. rangordende
  4. rangordenden
  5. rangordenden
  6. rangordenden
v.t.t.
  1. heb gerangordend
  2. hebt gerangordend
  3. heeft gerangordend
  4. hebben gerangordend
  5. hebben gerangordend
  6. hebben gerangordend
v.v.t.
  1. had gerangordend
  2. had gerangordend
  3. had gerangordend
  4. hadden gerangordend
  5. hadden gerangordend
  6. hadden gerangordend
o.t.t.t.
  1. zal rangordenen
  2. zult rangordenen
  3. zal rangordenen
  4. zullen rangordenen
  5. zullen rangordenen
  6. zullen rangordenen
o.v.t.t.
  1. zou rangordenen
  2. zou rangordenen
  3. zou rangordenen
  4. zouden rangordenen
  5. zouden rangordenen
  6. zouden rangordenen
diversen
  1. rangorden!
  2. rangordent!
  3. gerangordend
  4. rangordenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rangordenen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einordnen rangordenen; rangschikken bijzetten; deponeren; inpassen; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; overgaan op nieuwe rijbaan; passen in; plaatsen; reglementeren; situeren; stationeren; voorsorteren; zetten; zich afspelen; zich voegen
einteilen rangordenen; rangschikken arrangeren; classificeren; groeperen; iets regelen; indelen; neerleggen; onderuit halen; ordenen; rangschikken; reglementeren; systematiseren
inOrdnungbringen rangordenen; rangschikken
ordnen rangordenen; rangschikken afspreken; arrangeren; bedisselen; groeperen; indelen; ordenen; rangeren; regelen; schiften; sorteren; structureren; structuur aanbrengen; struktureren; systematiseren; uitzoeken; vlijen