Noun | Related Translations | Other Translations |
Glaubensspaltung
|
afscheiding; geloofsafscheiding; scheuring; schisma
|
geloofsstrijd
|
Ruptur
|
ruptuur; scheuring
|
|
Schisma
|
afscheiding; geloofsafscheiding; ruptuur; scheuring; schisma
|
geloofsstrijd
|
Spaltung
|
afscheiding; geloofsafscheiding; ruptuur; scheuring; schisma
|
geloofsstrijd; splijting
|
Uneinigkeit
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
botsing; conflict; geschil; gespletenheid; kwestie; misnoegen; onbehagen; onenigheid; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; onvrede; ruzie; tweedracht; tweespalt; twist; verdeeldheid
|
Zwiedracht
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
|
Zwiespalt
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
twijfel; twijfeling
|
Zwiespältigkeit
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
dualisme; dubbelzinnige opmerking; dubbelzinnigheid; gespletenheid; onenigheid; onmin; onvrede; tweedracht; tweeheidsleer; tweespalt; uitlating met bijbetekenis; verdeeldheid
|
Zwietracht
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
botsing; conflict; disharmonie; geschil; gespletenheid; kwestie; onenigheid; ruzie; tweedracht; tweespalt; twist; verdeeldheid
|
Zwieträchte
|
conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
|
|