Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. schrapen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schrapen from Dutch to German

schrapen:

schrapen verb (schraap, schraapt, schraapte, schraapten, geschraapt)

  1. schrapen (beknibbelen; knibbelen; knijpen)
    feilschen; zwacken; schachern; knabbern; knausern
    • feilschen verb (feilsche, feilschst, feilscht, feilschte, feilschtet, gefeilscht)
    • zwacken verb (zwacke, zwackst, zwackt, zwackte, zwacktet, gezwackt)
    • schachern verb (schachere, schacherst, schachert, schacherte, schachertet, geschachert)
    • knabbern verb (knabbere, knabberst, knabbert, knabberte, knabbertet, keknabbert)
    • knausern verb (knausere, knauserst, knausert, knauserte, knausertet, geknausert)
  2. schrapen (afkrabben; schrappen)
    schaben; abkratzen; abscheuern
    • schaben verb (schabe, schabst, schabt, schabte, schabtet, geschabt)
    • abkratzen verb (kratze ab, kratzt ab, kratzte ab, kratztet ab, abgekratzt)
    • abscheuern verb (scheuere ab, scheuerst ab, scheuert ab, scheuerte ab, scheuertet ab, abgescheuert)

Conjugations for schrapen:

o.t.t.
  1. schraap
  2. schraapt
  3. schraapt
  4. schrapen
  5. schrapen
  6. schrapen
o.v.t.
  1. schraapte
  2. schraapte
  3. schraapte
  4. schraapten
  5. schraapten
  6. schraapten
v.t.t.
  1. heb geschraapt
  2. hebt geschraapt
  3. heeft geschraapt
  4. hebben geschraapt
  5. hebben geschraapt
  6. hebben geschraapt
v.v.t.
  1. had geschraapt
  2. had geschraapt
  3. had geschraapt
  4. hadden geschraapt
  5. hadden geschraapt
  6. hadden geschraapt
o.t.t.t.
  1. zal schrapen
  2. zult schrapen
  3. zal schrapen
  4. zullen schrapen
  5. zullen schrapen
  6. zullen schrapen
o.v.t.t.
  1. zou schrapen
  2. zou schrapen
  3. zou schrapen
  4. zouden schrapen
  5. zouden schrapen
  6. zouden schrapen
en verder
  1. ben geschraapt
  2. bent geschraapt
  3. is geschraapt
  4. zijn geschraapt
  5. zijn geschraapt
  6. zijn geschraapt
diversen
  1. schraap!
  2. schraapt!
  3. geschraapt
  4. schrapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schrapen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abkratzen afkrabben; schrapen; schrappen afschrappen; doodgaan; heengaan; inrukken; inslapen; ontslapen; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; overlijden; sterven; verscheiden; wegkrabben
abscheuern afkrabben; schrapen; schrappen afboenen; afschrobben; afschuren; boenen; gladmaken; gladwrijven; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben
feilschen beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen afdingen; afpingelen; dingen; kromliggen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; sjaggeren
knabbern beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; peuzelen
knausern beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen
schaben afkrabben; schrapen; schrappen effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven
schachern beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen graaien; grabbelen; snuffelen
zwacken beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen nijpen

Wiktionary Translations for schrapen:


Cross Translation:
FromToVia
schrapen jucken; schaben; kratzen; radieren; schrapen; ritzen gratterracler pour nettoyer, pour effacer ou pour polir.

External Machine Translations:

Related Translations for schrapen