Dutch
Detailed Translations for sidderen from Dutch to German
sidderen:
Conjugations for sidderen:
o.t.t.
- sidder
- siddert
- siddert
- sidderen
- sidderen
- sidderen
o.v.t.
- sidderde
- sidderde
- sidderde
- sidderden
- sidderden
- sidderden
v.t.t.
- heb gesidderd
- hebt gesidderd
- heeft gesidderd
- hebben gesidderd
- hebben gesidderd
- hebben gesidderd
v.v.t.
- had gesidderd
- had gesidderd
- had gesidderd
- hadden gesidderd
- hadden gesidderd
- hadden gesidderd
o.t.t.t.
- zal sidderen
- zult sidderen
- zal sidderen
- zullen sidderen
- zullen sidderen
- zullen sidderen
o.v.t.t.
- zou sidderen
- zou sidderen
- zou sidderen
- zouden sidderen
- zouden sidderen
- zouden sidderen
en verder
- ben gesidderd
- bent gesidderd
- is gesidderd
- zijn gesidderd
- zijn gesidderd
- zijn gesidderd
diversen
- sidder!
- siddert!
- gesidderd
- sidderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sidderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
beben | beven; sidderen | beven; bibberen; heen en weer bewegen; klappertanden; kleumen; koulijden; rillen; schudden; trillen |
flimmern | beven; sidderen | flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; gloren; iets uitstralen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen |
vibrieren | beven; sidderen | beven; bibberen; heen en weer bewegen; rillen; schudden; trillen; vibreren |
zittern | beven; sidderen | beven; bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden; rillen; trillen; vibreren; zinderen |
zucken | beven; sidderen | beven; bibberen; rillen; stuiptrekken; trillen; vibreren |