Summary
Dutch to German: more detail...
- sommeren:
-
Wiktionary:
- sommeren → auffordern
- sommeren → Addition, Verfügung, befehlen, anordnen
Dutch
Detailed Translations for sommeren from Dutch to German
sommeren:
-
sommeren (ontbieden; oproepen)
aufrufen; auffordern; vorladen; herbeirufen; einberufen; vor Gericht laden; fordern; erinnern; laden; rufen; tagen; mahnen; herausfordern; dämmern-
vor Gericht laden verb
-
herausfordern verb (fordre heraus, forderst heraus, fordert heraus, forderte heraus, fordertet heraus, herausgefordert)
-
sommeren (aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen)
Conjugations for sommeren:
o.t.t.
- sommeer
- sommeert
- sommeert
- sommeren
- sommeren
- sommeren
o.v.t.
- sommeerde
- sommeerde
- sommeerde
- sommeerden
- sommeerden
- sommeerden
v.t.t.
- heb gesommeerd
- hebt gesommeerd
- heeft gesommeerd
- hebben gesommeerd
- hebben gesommeerd
- hebben gesommeerd
v.v.t.
- had gesommeerd
- had gesommeerd
- had gesommeerd
- hadden gesommeerd
- hadden gesommeerd
- hadden gesommeerd
o.t.t.t.
- zal sommeren
- zult sommeren
- zal sommeren
- zullen sommeren
- zullen sommeren
- zullen sommeren
o.v.t.t.
- zou sommeren
- zou sommeren
- zou sommeren
- zouden sommeren
- zouden sommeren
- zouden sommeren
en verder
- ben gesommeerd
- bent gesommeerd
- is gesommeerd
- zijn gesommeerd
- zijn gesommeerd
- zijn gesommeerd
diversen
- sommeer!
- sommeert!
- gesommeerd
- sommerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sommeren:
Wiktionary Translations for sommeren:
sommeren
Cross Translation:
verb
-
met authoriteit een bevel geven
- sommeren → auffordern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sommeren | → Addition | ↔ addition — arithmetic: process of adding |
• sommeren | → Verfügung | ↔ injunction — the act of enjoining |
• sommeren | → befehlen; anordnen | ↔ commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général). |