Dutch
Detailed Translations for suffend from Dutch to German
suffend:
Translation Matrix for suffend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
dusselig | dromerig; mijmerend; soezend; suffend | achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos |
grüblerisch | dromerig; mijmerend; soezend; suffend | piekerig; tobberig; zwaartillend |
träumerisch | dromerig; mijmerend; soezend; suffend | dromerig; geneigd te dromen |
suffen:
-
suffen (gedachteloos zijn)
Conjugations for suffen:
o.t.t.
- suf
- suft
- suft
- suffen
- suffen
- suffen
o.v.t.
- sufte
- sufte
- sufte
- suften
- suften
- suften
v.t.t.
- heb gesuft
- hebt gesuft
- heeft gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
v.v.t.
- had gesuft
- had gesuft
- had gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
o.t.t.t.
- zal suffen
- zult suffen
- zal suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
o.v.t.t.
- zou suffen
- zou suffen
- zou suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
en verder
- ben gesuft
- bent gesuft
- is gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
diversen
- suf!
- suft!
- gesuft
- suffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
suffen (gedachteloos zijn; gesuf)
Translation Matrix for suffen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Dösen | gedachteloos zijn; gesuf; suffen | doezelen; dommelen; dutten; gedoezel; gedommel; gedut; gesoes; soezen |
Gedankenlosigkeit | gedachteloos zijn; gesuf; suffen | afgestomptheid; gedachteloosheid; gevoelloosheid; gevoelsarmoede; ongevoeligheid; ongeïnteresseerdheid; onnadenkendheid; onverschilligheid |
Verb | Related Translations | Other Translations |
duseln | gedachteloos zijn; suffen | sluimeren; verborgen aanwezig zijn |
dösen | gedachteloos zijn; suffen | doezelen; dommelen; dutten; een dutje doen; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn |
einNickerchenmachen | gedachteloos zijn; suffen | dutten; een dutje doen |
schlummern | gedachteloos zijn; suffen | dutten; een dutje doen; kruipen; maffen; meuren; pitten; slapen; sluimeren; sluipen; verborgen aanwezig zijn |
Wiktionary Translations for suffen:
suffen
verb
-
(umgangssprachlich) übertragen: nicht aufpassen, unaufmerksam sein