Dutch
Detailed Translations for suisen from Dutch to German
suizen:
Conjugations for suizen:
o.t.t.
- suis
- suist
- suist
- suisen
- suisen
- suisen
o.v.t.
- suiste
- suiste
- suiste
- suisten
- suisten
- suisten
v.t.t.
- ben gesuist
- bent gesuist
- is gesuist
- zijn gesuist
- zijn gesuist
- zijn gesuist
v.v.t.
- was gesuist
- was gesuist
- was gesuist
- waren gesuist
- waren gesuist
- waren gesuist
o.t.t.t.
- zal suizen
- zult suizen
- zal suizen
- zullen suizen
- zullen suizen
- zullen suizen
o.v.t.t.
- zou suizen
- zou suizen
- zou suizen
- zouden suizen
- zouden suizen
- zouden suizen
diversen
- suis!
- suist!
- gesuist
- suizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for suizen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sausen | ruisen; suizelen; suizen | brullen; het uitgillen; kelderen; ruisen; uitroepen; uitschreeuwen; zacht ruisen; zakken |
säuseln | ruisen; suizelen; suizen | draaien; fluisteren; kolken; ronddraaien; ruisen; smiespelen; smoezen; temen; zacht ruisen |
External Machine Translations: