Summary
Dutch to German: more detail...
- temmen:
-
Wiktionary:
- temmen → zähmen, besänftigen
- temmen → disziplinieren, zähmen, besänftigen, dämpfen, züchtigen
Dutch
Detailed Translations for temde from Dutch to German
temmen:
Conjugations for temmen:
o.t.t.
- tem
- temt
- temt
- temmen
- temmen
- temmen
o.v.t.
- temde
- temde
- temde
- temden
- temden
- temden
v.t.t.
- heb getemd
- hebt getemd
- heeft getemd
- hebben getemd
- hebben getemd
- hebben getemd
v.v.t.
- had getemd
- had getemd
- had getemd
- hadden getemd
- hadden getemd
- hadden getemd
o.t.t.t.
- zal temmen
- zult temmen
- zal temmen
- zullen temmen
- zullen temmen
- zullen temmen
o.v.t.t.
- zou temmen
- zou temmen
- zou temmen
- zouden temmen
- zouden temmen
- zouden temmen
en verder
- ben getemd
- bent getemd
- is getemd
- zijn getemd
- zijn getemd
- zijn getemd
diversen
- tem!
- temt!
- getemd
- temmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for temmen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abrichten | temmen | africhten; dier africhten; dresseren; trainen |
bezähmen | temmen | bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden |
bändigen | temmen | beheersen; beteugelen; intomen; onder gezag brengen; onderwerpen |
dressieren | temmen | africhten; dier africhten; dresseren; opleiden; scholen; trainen |
einreiten | temmen | binnenrijden; inrijden |
zähmen | temmen | onder gezag brengen; onderwerpen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van |
Wiktionary Translations for temmen:
temmen
Cross Translation:
verb
temmen
-
tam maken
- temmen → zähmen
verb
-
durch Zureden bewirken, dass jemandes innere Erregung langsam nachlassen und abklingen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• temmen | → disziplinieren | ↔ discipline — to teach someone to obey authority |
• temmen | → disziplinieren | ↔ discipline — to impose order on someone |
• temmen | → zähmen | ↔ tame — to make something tame |
• temmen | → besänftigen; dämpfen; züchtigen | ↔ apaiser — ramener au calme, à un état paisible. |
• temmen | → zähmen | ↔ apprivoiser — rendre un animal moins sauvage |