Summary
Dutch to German: more detail...
- toepassen:
-
Wiktionary:
- toepassen → anwenden
- toepassen → benutzen, verwenden, anwenden, umsetzen, ausführen, implementieren, erfüllen, durchführen, vollziehen, brauchen, gebrauchen, verwerten, antun, anziehen, auflegen, anlegen, legen, setzen, stecken, stellen, applizieren, verabreichen, auftragen, anbringen, beifügen
Dutch
Detailed Translations for toepassen from Dutch to German
toepassen:
-
toepassen (benutten; gebruiken; aanwenden; aangrijpen)
-
toepassen (gebruik maken van; gebruiken; benutten; aanwenden)
benutzen; gebrauchen; verwenden; anwenden; praktizieren; handhaben; hantieren; tun; verrichten-
praktizieren verb (praktiziere, praktizierst, praktiziert, praktizierte, praktiziertet, praktiziert)
-
toepassen (bezigen; gebruiken; aanwenden)
-
toepassen
Conjugations for toepassen:
o.t.t.
- pas toe
- past toe
- past toe
- passen toe
- passen toe
- passen toe
o.v.t.
- paste toe
- paste toe
- paste toe
- pasten toe
- pasten toe
- pasten toe
v.t.t.
- heb toegepast
- hebt toegepast
- heeft toegepast
- hebben toegepast
- hebben toegepast
- hebben toegepast
v.v.t.
- had toegepast
- had toegepast
- had toegepast
- hadden toegepast
- hadden toegepast
- hadden toegepast
o.t.t.t.
- zal toepassen
- zult toepassen
- zal toepassen
- zullen toepassen
- zullen toepassen
- zullen toepassen
o.v.t.t.
- zou toepassen
- zou toepassen
- zou toepassen
- zouden toepassen
- zouden toepassen
- zouden toepassen
en verder
- ben toegepast
- bent toegepast
- is toegepast
- zijn toegepast
- zijn toegepast
- zijn toegepast
diversen
- pas toe!
- past toe!
- toegepast
- toepassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toepassen:
Synonyms for "toepassen":
Related Definitions for "toepassen":
Wiktionary Translations for toepassen:
toepassen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toepassen | → benutzen; verwenden; anwenden | ↔ apply — to put to use for a purpose |
• toepassen | → umsetzen; ausführen; implementieren; erfüllen; durchführen; vollziehen | ↔ implement — bring about |
• toepassen | → anwenden; benutzen; brauchen; gebrauchen; verwenden; verwerten; antun; anziehen; auflegen; anlegen; legen; setzen; stecken; stellen; applizieren; verabreichen; auftragen; anbringen; beifügen | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |