Summary
Dutch to German: more detail...
- toeval:
- toevallen:
-
Wiktionary:
- toeval → Zufall, Anfall
- toeval → Zufall, Kontingenz
Dutch
Detailed Translations for toeval from Dutch to German
toeval:
-
de toeval (toevalligheid)
Translation Matrix for toeval:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Zufall | toeval; toevalligheid | |
Zufälligkeit | toeval; toevalligheid |
Related Words for "toeval":
toevallen:
-
toevallen (ten deel vallen; toekomen)
-
toevallen (dichtvallen; zich sluiten; dichtgaan)
schließen; zufallen; zuschnappen-
zuschnappen verb (schnappe zu, schnappst zu, schnappt zu, schnappte zu, schnapptet zu, zugeschnappt)
Conjugations for toevallen:
o.t.t.
- val toe
- valt toe
- valt toe
- vallen toe
- vallen toe
- vallen toe
o.v.t.
- viel toe
- viel toe
- viel toe
- vielen toe
- vielen toe
- vielen toe
v.t.t.
- ben toegevallen
- bent toegevallen
- is toegevallen
- zijn toegevallen
- zijn toegevallen
- zijn toegevallen
v.v.t.
- was toegevallen
- was toegevallen
- was toegevallen
- waren toegevallen
- waren toegevallen
- waren toegevallen
o.t.t.t.
- zal toevallen
- zult toevallen
- zal toevallen
- zullen toevallen
- zullen toevallen
- zullen toevallen
o.v.t.t.
- zou toevallen
- zou toevallen
- zou toevallen
- zouden toevallen
- zouden toevallen
- zouden toevallen
diversen
- val toe!
- valt toe!
- toegevallen
- toevalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toevallen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
schließen | dichtgaan; dichtvallen; toevallen; zich sluiten | afbetalen; afgrendelen; afleiden; afrekenen; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; bijsluiten; bijvoegen; borgen; breeuwen; deduceren; dicht maken; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; een einde maken aan; eindigen; gaten stoppen; grendelen; insluiten; locken; op slot doen; op slot zetten; ophouden; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; toevoegen; vereffenen; vergrendelen; verrekenen; verwijderen |
zufallen | dichtgaan; dichtvallen; ten deel vallen; toekomen; toevallen; zich sluiten | |
zukommen | ten deel vallen; toekomen; toevallen | |
zuschnappen | dichtgaan; dichtvallen; toevallen; zich sluiten | |
zuteil werden | ten deel vallen; toekomen; toevallen |