Summary
Dutch to German: more detail...
- uitbraak:
- uitbraken:
-
Wiktionary:
- uitbraken → sich brechen, sich erbrechen, erbrechen, sich übergeben, speien, ausspeien, auswerfen, spucken
Dutch
Detailed Translations for uitbraak from Dutch to German
uitbraak:
-
de uitbraak (ontsnapping; ontvluchting; uitbreken)
Translation Matrix for uitbraak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Ausbruch | ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken | emotionele uitval; losbarsting; ontlading; plotselinge uitbarsting; uitbarsten; uitbarsting; uitval |
Entkommen | ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken | |
Entwischen | ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken | |
Flucht | ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken |
uitbraken:
-
uitbraken (kotsen; vomeren; overgeven; spugen; braken)
kotzen; erbrechen; übergeben; spucken; herauswürgen; sich übergeben; speien; sich erbrechen; ergeben-
herauswürgen verb
-
sich übergeben verb (gebe mich über, gibst dich über, gibt sich über, gab sich über, gabt euch über, sich übergegeben)
-
sich erbrechen verb (erbreche mich, erbrichst dich, erbricht sich, erbrach sich, erbracht euch, sich erbrochen)
-
uitbraken (kotsen; overgeven; spugen; spuwen; braken)
kotzen; erbrechen; spucken; sich übergeben; speien; sich erbrechen-
sich übergeben verb (gebe mich über, gibst dich über, gibt sich über, gab sich über, gabt euch über, sich übergegeben)
-
sich erbrechen verb (erbreche mich, erbrichst dich, erbricht sich, erbrach sich, erbracht euch, sich erbrochen)
Conjugations for uitbraken:
o.t.t.
- braak uit
- braakt uit
- braakt uit
- braken uit
- braken uit
- braken uit
o.v.t.
- braakte uit
- braakte uit
- braakte uit
- braakten uit
- braakten uit
- braakten uit
v.t.t.
- heb uitgebraakt
- hebt uitgebraakt
- heeft uitgebraakt
- hebben uitgebraakt
- hebben uitgebraakt
- hebben uitgebraakt
v.v.t.
- had uitgebraakt
- had uitgebraakt
- had uitgebraakt
- hadden uitgebraakt
- hadden uitgebraakt
- hadden uitgebraakt
o.t.t.t.
- zal uitbraken
- zult uitbraken
- zal uitbraken
- zullen uitbraken
- zullen uitbraken
- zullen uitbraken
o.v.t.t.
- zou uitbraken
- zou uitbraken
- zou uitbraken
- zouden uitbraken
- zouden uitbraken
- zouden uitbraken
en verder
- ben uitgebraakt
- bent uitgebraakt
- is uitgebraakt
- zijn uitgebraakt
- zijn uitgebraakt
- zijn uitgebraakt
diversen
- braak uit!
- braakt uit!
- uitgebraakt
- uitbrakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitbraken:
Wiktionary Translations for uitbraken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbraken | → sich brechen; sich erbrechen; erbrechen; sich übergeben; speien; ausspeien; auswerfen; spucken | ↔ vomir — rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac. |