Summary
Dutch to German: more detail...
- uiteengedreven:
- uiteendrijven:
-
Wiktionary:
- uiteendrijven → auflösen, vergeuden, verschwenden, auseinanderjagen
Dutch
Detailed Translations for uiteengedreven from Dutch to German
uiteengedreven:
-
uiteengedreven
Translation Matrix for uiteengedreven:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
auseinandergetrieben | uiteengedreven |
uiteengedreven form of uiteendrijven:
-
uiteendrijven
Conjugations for uiteendrijven:
o.t.t.
- drijf uiteen
- drijft uiteen
- drijft uiteen
- drijven uiteen
- drijven uiteen
- drijven uiteen
o.v.t.
- dreef uiteen
- dreef uiteen
- dreef uiteen
- dreven uiteen
- dreven uiteen
- dreven uiteen
v.t.t.
- heb uiteengedreven
- hebt uiteengedreven
- heeft uiteengedreven
- hebben uiteengedreven
- hebben uiteengedreven
- hebben uiteengedreven
v.v.t.
- had uiteengedreven
- had uiteengedreven
- had uiteengedreven
- hadden uiteengedreven
- hadden uiteengedreven
- hadden uiteengedreven
o.t.t.t.
- zal uiteendrijven
- zult uiteendrijven
- zal uiteendrijven
- zullen uiteendrijven
- zullen uiteendrijven
- zullen uiteendrijven
o.v.t.t.
- zou uiteendrijven
- zou uiteendrijven
- zou uiteendrijven
- zouden uiteendrijven
- zouden uiteendrijven
- zouden uiteendrijven
en verder
- ben uiteengedreven
- bent uiteengedreven
- is uiteengedreven
- zijn uiteengedreven
- zijn uiteengedreven
- zijn uiteengedreven
diversen
- drijf uiteen!
- drijft uiteen!
- uiteengedreven
- uiteendrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uiteendrijven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
auseinandertreiben | uiteendrijven | scheiden; uit elkaar gaan; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteengaan; uiteenstuiven; uiteenvliegen; van elkaar gaan |
versprengen | uiteendrijven | |
zersteuen | uiteendrijven |
Wiktionary Translations for uiteendrijven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uiteendrijven | → auflösen | ↔ dissolve — to disperse a group |
• uiteendrijven | → vergeuden; verschwenden; auseinanderjagen | ↔ dissiper — détruire en disperser. |