Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitgerekend:
  2. uitrekenen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for uitgerekend:
    • ausgerechnet


Dutch

Detailed Translations for uitgerekend from Dutch to German

uitgerekend:

uitgerekend adj

  1. uitgerekend (kloppend; waar; juist; precies)

Translation Matrix for uitgerekend:

OtherRelated TranslationsOther Translations
richtig precies goed
ModifierRelated TranslationsOther Translations
genau juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar accuraat; bekrompen; benepen; betrekking hebbend op economie; conscientieus; correct; desgelijks; dito; economisch; evenzo; exact; gedetailleerd; goed; juist; kleingeestig; kleinzielig; krek; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onvermurwbaar; ook; op dezelfde wijze; precies; precies zo; punctueel; ragfijn; secuur; stipt; streng; strikt; stringent; zorgvuldig
prezies juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar nauwgezet; nauwkeurig; precies; stipt
richtig juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar akkoord; correct; goed; in orde; juist; krek; mee eens; net; precies; terecht; waar; waarachtig; werkelijk
wahr juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar echt; effectief; gewoonweg; heus; klinkklaar; metterdaad; openlijk; rechttoe; reëel; ronduit; waar; waarachtig; warempel; werkelijk

Related Definitions for "uitgerekend":

  1. juist als dat ongelukkig uitkomt1
    • uitgerekend op mijn verjaardag moest hij werken1
  2. wanneer ze moet bevallen1
    • mijn vrouw is half januari uitgerekend1

uitgerekend form of uitrekenen:

uitrekenen verb (reken uit, rekent uit, rekende uit, rekenden uit, uitgerekend)

  1. uitrekenen (berekenen; becijferen; uitwerken; calculeren)
    kalkulieren; berechnen; ausarbeiten; veranschlagen; überschlagen
    • kalkulieren verb (kalkuliere, kalkulierst, kalkuliert, kalkulierte, kalkuliertet, kalkuliert)
    • berechnen verb (berechne, berechnest, berechnet, berechnete, berechnetet, berechnet)
    • ausarbeiten verb (arbeite aus, arbeitest aus, arbeitet aus, arbeitete aus, arbeitetet aus, ausgearbeitet)
    • veranschlagen verb (veranschlage, veranschlägst, veränschagt, veranschlug, veranschlugt, verangeschlagen)
    • überschlagen verb (überschlage, überschlägst, überschlägt, überschlug, überschlugt, übergeschlagen)

Conjugations for uitrekenen:

o.t.t.
  1. reken uit
  2. rekent uit
  3. rekent uit
  4. rekenen uit
  5. rekenen uit
  6. rekenen uit
o.v.t.
  1. rekende uit
  2. rekende uit
  3. rekende uit
  4. rekenden uit
  5. rekenden uit
  6. rekenden uit
v.t.t.
  1. heb uitgerekend
  2. hebt uitgerekend
  3. heeft uitgerekend
  4. hebben uitgerekend
  5. hebben uitgerekend
  6. hebben uitgerekend
v.v.t.
  1. had uitgerekend
  2. had uitgerekend
  3. had uitgerekend
  4. hadden uitgerekend
  5. hadden uitgerekend
  6. hadden uitgerekend
o.t.t.t.
  1. zal uitrekenen
  2. zult uitrekenen
  3. zal uitrekenen
  4. zullen uitrekenen
  5. zullen uitrekenen
  6. zullen uitrekenen
o.v.t.t.
  1. zou uitrekenen
  2. zou uitrekenen
  3. zou uitrekenen
  4. zouden uitrekenen
  5. zouden uitrekenen
  6. zouden uitrekenen
en verder
  1. ben uitgerekend
  2. bent uitgerekend
  3. is uitgerekend
  4. zijn uitgerekend
  5. zijn uitgerekend
  6. zijn uitgerekend
diversen
  1. reken uit!
  2. rekent uit!
  3. uitgerekend
  4. uitrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitrekenen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausarbeiten becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken preciseren; uitwerken
berechnen becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken begroten; berekenen; ramen; schatten
kalkulieren becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken begroten; berekenen; incalculeren; ramen; rekening houden met; schatten
veranschlagen becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken aanslaan; adviseren; afwegen; begroten; berekenen; iets aanraden; ingeven; overdenken; overwegen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren
überschlagen becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken adviseren; afwegen; iets aanraden; ingeven; overdenken; overslaan; overwegen; raden; suggereren
- berekenen

Synonyms for "uitrekenen":


Related Definitions for "uitrekenen":

  1. iets aan de weet komen door te rekenen1
    • kun je uitrekenen hoeveel je van me krijgt?1

Wiktionary Translations for uitrekenen:


Cross Translation:
FromToVia
uitrekenen erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen calculerdéterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs.
uitrekenen erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen; planen; vorhaben compterdéterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.