Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitgezaagd:
  2. uitzagen:


Dutch

Detailed Translations for uitgezaagd from Dutch to German

uitgezaagd:

uitgezaagd adj

  1. uitgezaagd

Translation Matrix for uitgezaagd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
gesägt uitgezaagd

uitzagen:

uitzagen verb (zaag uit, zaagt uit, zaagde uit, zaagden uit, uitgezaagd)

  1. uitzagen
    aussägen
    • aussägen verb (säge aus, sägst aus, sägt aus, sägte aus, sägtet aus, ausgesägt)

Conjugations for uitzagen:

o.t.t.
  1. zaag uit
  2. zaagt uit
  3. zaagt uit
  4. zagen uit
  5. zagen uit
  6. zagen uit
o.v.t.
  1. zaagde uit
  2. zaagde uit
  3. zaagde uit
  4. zaagden uit
  5. zaagden uit
  6. zaagden uit
v.t.t.
  1. heb uitgezaagd
  2. hebt uitgezaagd
  3. heeft uitgezaagd
  4. hebben uitgezaagd
  5. hebben uitgezaagd
  6. hebben uitgezaagd
v.v.t.
  1. had uitgezaagd
  2. had uitgezaagd
  3. had uitgezaagd
  4. hadden uitgezaagd
  5. hadden uitgezaagd
  6. hadden uitgezaagd
o.t.t.t.
  1. zal uitzagen
  2. zult uitzagen
  3. zal uitzagen
  4. zullen uitzagen
  5. zullen uitzagen
  6. zullen uitzagen
o.v.t.t.
  1. zou uitzagen
  2. zou uitzagen
  3. zou uitzagen
  4. zouden uitzagen
  5. zouden uitzagen
  6. zouden uitzagen
en verder
  1. ben uitgezaagd
  2. bent uitgezaagd
  3. is uitgezaagd
  4. zijn uitgezaagd
  5. zijn uitgezaagd
  6. zijn uitgezaagd
diversen
  1. zaag uit!
  2. zaagt uit!
  3. uitgezaagd
  4. uitzagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitzagen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aussägen uitzagen