Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. vergoelijken:


Dutch

Detailed Translations for vergoelijken from Dutch to German

vergoelijken:

vergoelijken verb (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)

  1. vergoelijken (bagatelliseren)
    verschleiern; beschönigen; bagatellisieren
    • verschleiern verb (verschleiere, verschleierst, verschleiert, verschleierte, verschleiertet, verschleiert)
    • beschönigen verb (beschönige, beschönigst, beschönigt, beschönigte, beschönigtet, beschönigt)
    • bagatellisieren verb (bagatellisiere, bagatellisierst, bagatellisiert, bagatellisierte, bagatellisiertet, bagatellisiert)
  2. vergoelijken
    beschönigen
    • beschönigen verb (beschönige, beschönigst, beschönigt, beschönigte, beschönigtet, beschönigt)

Conjugations for vergoelijken:

o.t.t.
  1. vergoelijk
  2. vergoelijkt
  3. vergoelijkt
  4. vergoelijken
  5. vergoelijken
  6. vergoelijken
o.v.t.
  1. vergoelijkte
  2. vergoelijkte
  3. vergoelijkte
  4. vergoelijkten
  5. vergoelijkten
  6. vergoelijkten
v.t.t.
  1. heb vergoelijkt
  2. hebt vergoelijkt
  3. heeft vergoelijkt
  4. hebben vergoelijkt
  5. hebben vergoelijkt
  6. hebben vergoelijkt
v.v.t.
  1. had vergoelijkt
  2. had vergoelijkt
  3. had vergoelijkt
  4. hadden vergoelijkt
  5. hadden vergoelijkt
  6. hadden vergoelijkt
o.t.t.t.
  1. zal vergoelijken
  2. zult vergoelijken
  3. zal vergoelijken
  4. zullen vergoelijken
  5. zullen vergoelijken
  6. zullen vergoelijken
o.v.t.t.
  1. zou vergoelijken
  2. zou vergoelijken
  3. zou vergoelijken
  4. zouden vergoelijken
  5. zouden vergoelijken
  6. zouden vergoelijken
diversen
  1. vergoelijk!
  2. vergoelijkt!
  3. vergoelijkt
  4. vergoelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vergoelijken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bagatellisieren bagatelliseren; vergoelijken bagatelliseren
beschönigen bagatelliseren; vergoelijken
verschleiern bagatelliseren; vergoelijken achterhouden; bedekken; bemantelen; camoufleren; hullen; in omgeving op laten gaan; inhullen; maskeren; omhullen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen