Dutch
Detailed Translations for verkocht from Dutch to German
verkocht:
Translation Matrix for verkocht:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
verkauft | verkocht |
Related Words for "verkocht":
verkocht form of verkopen:
-
verkopen (verhandelen)
verkaufen; verhandeln; veräußern; vertreiben; handeln; feilbieten; auktionieren-
auktionieren verb (auktioniere, auktionierst, auktioniert, auktionierte, auktioniertet, auktioniert)
-
verkopen (verbrassen; verspillen; verkwanselen; verkwisten; verboemelen)
verschwenden; vergeuden; verprassen; vertun; wegschmeißen; verhunzen-
verschwenden verb (verschwende, verschwendest, verschwendet, verschwendete, verschwendetet, verschwendet)
-
Conjugations for verkopen:
o.t.t.
- verkoop
- verkoopt
- verkoopt
- verkopen
- verkopen
- verkopen
o.v.t.
- verkocht
- verkocht
- verkocht
- verkochten
- verkochten
- verkochten
v.t.t.
- heb verkocht
- hebt verkocht
- heeft verkocht
- hebben verkocht
- hebben verkocht
- hebben verkocht
v.v.t.
- had verkocht
- had verkocht
- had verkocht
- hadden verkocht
- hadden verkocht
- hadden verkocht
o.t.t.t.
- zal verkopen
- zult verkopen
- zal verkopen
- zullen verkopen
- zullen verkopen
- zullen verkopen
o.v.t.t.
- zou verkopen
- zou verkopen
- zou verkopen
- zouden verkopen
- zouden verkopen
- zouden verkopen
en verder
- ben verkocht
- bent verkocht
- is verkocht
- zijn verkocht
- zijn verkocht
- zijn verkocht
diversen
- verkoop!
- verkoopt!
- verkocht
- verkopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verkopen:
Antonyms for "verkopen":
Related Definitions for "verkopen":
Wiktionary Translations for verkopen:
verkopen
Cross Translation:
verb
verkopen
-
goederen tegen betaling aan een nieuwe eigenaar geven
- verkopen → verkaufen
-
iets per opbod verkopen
- verkopen → versteigern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verkopen | → verkaufen | ↔ sell — to agree to transfer goods or provide services |
• verkopen | → dividieren; teilen; einteilen; gliedern; verteilen; zerlegen; zerteilen; aufteilen; absetzen; umsetzen; belasten; debitieren | ↔ débiter — vendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail. |
• verkopen | → verkaufen; veräußern | ↔ vendre — aliéner une chose, transporter, céder à quelqu’un la propriété d’une chose pour un certain prix, contre une somme d'argent. |