Dutch

Detailed Translations for verzekerd from Dutch to German

verzekerd:

verzekerd adj

  1. verzekerd

Translation Matrix for verzekerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
versichert verzekerd

Related Words for "verzekerd":

  • verzekerdheid

Wiktionary Translations for verzekerd:


verzekeren:

verzekeren verb (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)

  1. verzekeren (garanderen; waarborgen; instaan voor; vast beloven)
    sicherstellen; garantieren; gewährleisten
    • garantieren verb (garantiere, garantierst, garantiert, garantierte, garantiertet, garantiert)
    • gewährleisten verb (gewährleiste, gewährleistest, gewährleistet, gewährleistete, gewährleistetet, gewährleistet)
  2. verzekeren (vastmaken; vastleggen; bevestigen; )
    befestigen; verankern; dokumentieren; festbinden; festmachen; festhalten; anlegen; heften; anbinden; anketten
    • befestigen verb (befestige, befestigst, befestigt, befestigte, befestigtet, befestigt)
    • verankern verb (verankere, verankerst, verankert, verankerte, verankertet, verankert)
    • dokumentieren verb (dokumentiere, dokumentierst, dokumentiert, dokumentierte, dokumentiertet, dokumentiert)
    • festbinden verb (binde fest, bindest fest, bindet fest, band fest, bandet fest, festgebunden)
    • festmachen verb (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)
    • festhalten verb (halte fest, hältst fest, hält fest, hielte fest, hieltet fest, festgehalten)
    • anlegen verb (lege an, legst an, legt an, legte an, legtet an, angelegt)
    • heften verb (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)
    • anbinden verb (binde an, bindest an, bindet an, band an, bandet an, angebunden)
    • anketten verb (kette an, kettest an, kettet an, kettete an, kettetet an, angekettet)

Conjugations for verzekeren:

o.t.t.
  1. verzeker
  2. verzekert
  3. verzekert
  4. verzekeren
  5. verzekeren
  6. verzekeren
o.v.t.
  1. verzekerde
  2. verzekerde
  3. verzekerde
  4. verzekerden
  5. verzekerden
  6. verzekerden
v.t.t.
  1. heb verzekerd
  2. hebt verzekerd
  3. heeft verzekerd
  4. hebben verzekerd
  5. hebben verzekerd
  6. hebben verzekerd
v.v.t.
  1. had verzekerd
  2. had verzekerd
  3. had verzekerd
  4. hadden verzekerd
  5. hadden verzekerd
  6. hadden verzekerd
o.t.t.t.
  1. zal verzekeren
  2. zult verzekeren
  3. zal verzekeren
  4. zullen verzekeren
  5. zullen verzekeren
  6. zullen verzekeren
o.v.t.t.
  1. zou verzekeren
  2. zou verzekeren
  3. zou verzekeren
  4. zouden verzekeren
  5. zouden verzekeren
  6. zouden verzekeren
diversen
  1. verzeker!
  2. verzekert!
  3. verzekerd
  4. verzekerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verzekeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anbinden bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; knopen; meren; strikken; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vastzetten
anketten bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; vastmaken; vastmeren
anlegen bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan land gaan; aan wal gaan; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanmeren; aantrekken; afmeren; beleggen; debarkeren; installeren; investeren; landen; meren; monteren en aansluiten; neerkomen; ontschepen; op de grond komen; plaatsen; terechtkomen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren
befestigen bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; knopen; meren; strikken; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten
dokumentieren bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren documenteren
festbinden bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; in de val laten lopen; meren; strikken; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren
festhalten bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aanklampen; beet hebben; beetgrijpen; beethouden; beetpakken; detineren; gevangenhouden; grijpen; in hechtenis houden; indexeren; knellen; niet laten gaan; van indexnummers voorzien; vasthebben; vasthouden; vastklampen; vastklemmen; vastknellen; vastpakken
festmachen bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bepalen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; in de val laten lopen; knopen; meren; strikken; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vaststellen; vastzetten; verankeren
garantieren garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg staan; borg zijn; garant staan; instaan; instaan voor; vergewissen
gewährleisten garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen borg staan; borg zijn; garant staan; instaan; instaan voor
heften bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhechten; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; klitten; lijmen; meren; nieten; opplakken; opprikken; plakken; vastbinden; vasthechten; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastnieten; vastplakken; vastzetten
sicherstellen garanderen; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen beveiligen; borg staan; borg zijn; garant staan; instaan; instaan voor; van alarm voorzien; vrijwaren
verankern bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; verankeren

Synonyms for "verzekeren":


Related Definitions for "verzekeren":

  1. ervoor zorgen dat zeker is1
    • bij een vakantie in het zuiden bent u verzekerd van zon1
  2. er een overeenkomst voor afsluiten waardoor schade vergoed wordt1
    • wij hebben ons verzekerd tegen brand en diefstal1

Wiktionary Translations for verzekeren:


Cross Translation:
FromToVia
verzekeren sichern assure — to make sure and secure
verzekeren versichern assure — to give someone confidence in the trustworthiness of something
verzekeren gewährleisten; sicherstellen ensure — make sure or certain
verzekeren sicherstellen indemnify — To save harmless; to secure against loss or damage; to insure
verzekeren versichern insure — to provide for compensation if some risk occurs
verzekeren begünstigen; beschirmen; protektieren; schützen; beschützen; geloben; verheißen; versprechen; zusagen; ausführen; bestellen; erfüllen; leisten; bürgen; Gewähr leisten; haften; verbürgen; behaupten; bestätigen; vergewissern; versichern; beteuern; zusichern; sicherstellen assurerrendre stable.
verzekeren bestätigen; versichern; zusichern; beglaubigen certifier — Témoigner qu’une chose est vraie.