Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. verzuchten:


Dutch

Detailed Translations for verzuchten from Dutch to German

verzuchten:

verzuchten verb (verzucht, verzuchtte, verzuchtten, verzucht)

  1. verzuchten (zucht slaken; zuchten)
    seufzen; tief aufseufzen; ächzen; aufzeufzen
    • seufzen verb (seufze, seufzt, seufzte, seufztet, geseufzt)
    • tief aufseufzen verb (seufze tief auf, seufzt tief auf, seufzte tief auf, seufztet tief auf, tief aufgeseufzt)
    • ächzen verb (ächze, ächzt, ächzte, ächztet, geächzt)
    • aufzeufzen verb

Conjugations for verzuchten:

o.t.t.
  1. verzucht
  2. verzucht
  3. verzucht
  4. verzuchten
  5. verzuchten
  6. verzuchten
o.v.t.
  1. verzuchtte
  2. verzuchtte
  3. verzuchtte
  4. verzuchtten
  5. verzuchtten
  6. verzuchtten
v.t.t.
  1. heb verzucht
  2. hebt verzucht
  3. heeft verzucht
  4. hebben verzucht
  5. hebben verzucht
  6. hebben verzucht
v.v.t.
  1. had verzucht
  2. had verzucht
  3. had verzucht
  4. hadden verzucht
  5. hadden verzucht
  6. hadden verzucht
o.t.t.t.
  1. zal verzuchten
  2. zult verzuchten
  3. zal verzuchten
  4. zullen verzuchten
  5. zullen verzuchten
  6. zullen verzuchten
o.v.t.t.
  1. zou verzuchten
  2. zou verzuchten
  3. zou verzuchten
  4. zouden verzuchten
  5. zouden verzuchten
  6. zouden verzuchten
diversen
  1. verzucht!
  2. verzucht!
  3. verzucht
  4. verzuchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verzuchten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufzeufzen verzuchten; zucht slaken; zuchten
seufzen verzuchten; zucht slaken; zuchten weemoedig klinken
tief aufseufzen verzuchten; zucht slaken; zuchten
ächzen verzuchten; zucht slaken; zuchten