Verb | Related Translations | Other Translations |
aufbraten
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
|
aufkochen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
opkoken; opnieuw doen koken
|
aufwärmen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
opbakken; zich warmen
|
erhitzen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
aan de kook raken; koken van woede; kookpunt bereiken; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; zieden
|
erwärmen von Essen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
|
feuern
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
aanmaken; afschieten; afvuren; blakeren; branden; licht aansteken; ontheffen; ontslaan; ontsteken; schieten; schoten lossen; uitsturen; verschroeien; verzenden; verzengen; vuren; wegsturen; wegzenden; zengen
|
glühen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
excelleren; fonkelen; glimmen; glinsteren; gloeien; iets uitstralen; licht geven; nasmeulen; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; smeulen; stralen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
heizen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
|
heißlaufen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
|
wärmen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
warmen; zich warmen
|
überhitzen
|
eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken
|
|