Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. zadelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zadelt from Dutch to German

zadelen:

zadelen verb (zadel, zadelt, zadelde, zadelden, gezadeld)

  1. zadelen
    satteln
    • satteln verb (sattele, sattelst, sattelt, sattelte, satteltet, gesattelt)

Conjugations for zadelen:

o.t.t.
  1. zadel
  2. zadelt
  3. zadelt
  4. zadelen
  5. zadelen
  6. zadelen
o.v.t.
  1. zadelde
  2. zadelde
  3. zadelde
  4. zadelden
  5. zadelden
  6. zadelden
v.t.t.
  1. heb gezadeld
  2. hebt gezadeld
  3. heeft gezadeld
  4. hebben gezadeld
  5. hebben gezadeld
  6. hebben gezadeld
v.v.t.
  1. had gezadeld
  2. had gezadeld
  3. had gezadeld
  4. hadden gezadeld
  5. hadden gezadeld
  6. hadden gezadeld
o.t.t.t.
  1. zal zadelen
  2. zult zadelen
  3. zal zadelen
  4. zullen zadelen
  5. zullen zadelen
  6. zullen zadelen
o.v.t.t.
  1. zou zadelen
  2. zou zadelen
  3. zou zadelen
  4. zouden zadelen
  5. zouden zadelen
  6. zouden zadelen
diversen
  1. zadel!
  2. zadelt!
  3. gezadeld
  4. zadelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zadelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
satteln zadelen opzadelen

Related Words for "zadelen":


Wiktionary Translations for zadelen:

zadelen
verb
  1. einen Sattel auf ein Reit- oder Lasttier legen

Cross Translation:
FromToVia
zadelen satteln; besatteln saddle — to put a saddle on

External Machine Translations: