Dutch
Detailed Translations for opdienen from Dutch to English
opdienen:
-
opdienen (bedienen; opdissen; voorzetten; aan tafel bedienen)
Conjugations for opdienen:
o.t.t.
- dien op
- dient op
- dient op
- dienen op
- dienen op
- dienen op
o.v.t.
- diende op
- diende op
- diende op
- dienden op
- dienden op
- dienden op
v.t.t.
- heb opgediend
- hebt opgediend
- heeft opgediend
- hebben opgediend
- hebben opgediend
- hebben opgediend
v.v.t.
- had opgediend
- had opgediend
- had opgediend
- hadden opgediend
- hadden opgediend
- hadden opgediend
o.t.t.t.
- zal opdienen
- zult opdienen
- zal opdienen
- zullen opdienen
- zullen opdienen
- zullen opdienen
o.v.t.t.
- zou opdienen
- zou opdienen
- zou opdienen
- zouden opdienen
- zouden opdienen
- zouden opdienen
en verder
- is opgediend
- zijn opgediend
diversen
- dien op!
- dient op!
- opgediend
- opdienend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opdienen (serveren)
Translation Matrix for opdienen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dishing up | opdienen; serveren | fantaseren; opdissen |
service | opdienen; serveren | bediening; dienst; diensten; gunst; herstelling van materiaal; instituut; kerkviering; kuising; mis; onderhoudsbeurt; opruiming; reinigen; reiniging; revisie; schoonmaak; schoonmaken; service; serviceverlening; uitserveren; verpleging; verschaffing; verzorging; voorziening; zorg; zuivering |
Verb | Related Translations | Other Translations |
serve | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten | bedienen; dienen; knoppen bedienen; serveren |
serve out | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten | eten opscheppen; opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel |
service | van dienst zijn | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
service | dienstverlenend; dienstverlenende |