Summary
Dutch
Detailed Translations for verbleken from Dutch to English
verbleken:
-
verbleken (vervagen; tanen)
-
verbleken (bleek worden; wit worden)
Conjugations for verbleken:
o.t.t.
- verbleek
- verbleekt
- verbleekt
- verbleken
- verbleken
- verbleken
o.v.t.
- verbleekte
- verbleekte
- verbleekte
- verbleekten
- verbleekten
- verbleekten
v.t.t.
- heb verbleekt
- hebt verbleekt
- heeft verbleekt
- hebben verbleekt
- hebben verbleekt
- hebben verbleekt
v.v.t.
- had verbleekt
- had verbleekt
- had verbleekt
- hadden verbleekt
- hadden verbleekt
- hadden verbleekt
o.t.t.t.
- zal verbleken
- zult verbleken
- zal verbleken
- zullen verbleken
- zullen verbleken
- zullen verbleken
o.v.t.t.
- zou verbleken
- zou verbleken
- zou verbleken
- zouden verbleken
- zouden verbleken
- zouden verbleken
diversen
- verbleek!
- verbleekt!
- verbleekt
- verblekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verbleken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tarnish | ontluistering | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blanch | bleek worden; verbleken; wit worden | bleken; opbleken |
fade away | tanen; verbleken; vervagen | |
go pale | bleek worden; verbleken; wit worden | |
go white | bleek worden; verbleken; wit worden | |
tarnish | tanen; verbleken; vervagen | bevlekken; dof maken; een smet werpen op; ontluisteren; vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen |
turn pale | bleek worden; verbleken; wit worden | bleek worden; wit wegtrekken; wit worden |
turn white | bleek worden; verbleken; wit worden |