Dutch
English
Detailed Translations for palmboom from English to Dutch
palmboom: (*Using Word and Sentence Splitter)
- palm: hand; poot; klauw; jat; knuist; palm; aansmeren; aanpraten; handpalm
- boom: bloei; hoogconjunctuur; hausse; klap; knal; kwak; dreun; smak; vordering; vooruitgang; toename; explosie; ontploffing; plof; bam; schreeuwen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; knallen; bloeien; tot hoogconjunctuur komen; ontlading; rijzing; plotselinge uitbarsting