Dutch
Detailed Translations for loven from Dutch to English
loven:
-
loven (zich lovend uitlaten; prijzen; roemen; vereren)
to praise; throw heaps of praise upon; laud; to esteem; to esteem highly; commend higly; value highly; to extol-
laud verb
-
commend higly verb
-
value highly verb
Conjugations for loven:
o.t.t.
- loof
- looft
- looft
- loven
- loven
- loven
o.v.t.
- loofde
- loofde
- loofde
- loofden
- loofden
- loofden
v.t.t.
- heb geloofd
- hebt geloofd
- heeft geloofd
- hebben geloofd
- hebben geloofd
- hebben geloofd
v.v.t.
- had geloofd
- had geloofd
- had geloofd
- hadden geloofd
- hadden geloofd
- hadden geloofd
o.t.t.t.
- zal loven
- zult loven
- zal loven
- zullen loven
- zullen loven
- zullen loven
o.v.t.t.
- zou loven
- zou loven
- zou loven
- zouden loven
- zouden loven
- zouden loven
en verder
- ben geloofd
- bent geloofd
- is geloofd
- zijn geloofd
- zijn geloofd
- zijn geloofd
diversen
- loof!
- looft!
- geloofd
- lovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for loven:
Related Words for "loven":
loof:
-
het loof (lover)
Translation Matrix for loof:
Noun | Related Translations | Other Translations |
foliage | loof; lover | bladerdak; gebladerte; loofdak |
green | loof; lover | gazon; gebladerte; grasperk; grasveld; groente; park; stadspark |
greenery | loof; lover | gebladerte |
leafage | loof; lover | gebladerte |
leaves | loof; lover | blad; boomblad; gebladerte |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
green | groen; groengekleurd; groenkleurig |