Dutch
Detailed Translations for opdissen from Dutch to English
opdissen:
-
opdissen (opdienen; bedienen; voorzetten; aan tafel bedienen)
-
opdissen (zich bedienen aan tafel; opscheppen; zich bedienen)
Conjugations for opdissen:
o.t.t.
- dis op
- dist op
- dist op
- dissen op
- dissen op
- dissen op
o.v.t.
- diste op
- diste op
- diste op
- disten op
- disten op
- disten op
v.t.t.
- heb opgedist
- hebt opgedist
- heeft opgedist
- hebben opgedist
- hebben opgedist
- hebben opgedist
v.v.t.
- had opgedist
- had opgedist
- had opgedist
- hadden opgedist
- hadden opgedist
- hadden opgedist
o.t.t.t.
- zal opdissen
- zult opdissen
- zal opdissen
- zullen opdissen
- zullen opdissen
- zullen opdissen
o.v.t.t.
- zou opdissen
- zou opdissen
- zou opdissen
- zouden opdissen
- zouden opdissen
- zouden opdissen
en verder
- is opgedist
- zijn opgedist
diversen
- dis op!
- dist op!
- opgedist
- opdissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opdissen (fantaseren)
Translation Matrix for opdissen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dishing up | fantaseren; opdissen | opdienen; serveren |
invent | fantaseren; opdissen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dish up | opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel | eten opscheppen; opscheppen; voorschotelen |
invent | afwisselen; bedenken; fantaseren; herzien; in het leven roepen; maken; scheppen; uitdenken; uitvinden; veranderen; verdichten; verwisselen; verzinnen; voorwenden; wijzigen | |
serve | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten | bedienen; dienen; knoppen bedienen; serveren |
serve out | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; opscheppen; voorzetten; zich bedienen; zich bedienen aan tafel | eten opscheppen; opscheppen |