Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. antenne:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for antenne from Dutch to English

antenne:

antenne [de ~] noun

  1. de antenne (voelspriet; spriet; voelhoren)
    the antenna; the whip aerial; the feeler; the blade; the stem

Translation Matrix for antenne:

NounRelated TranslationsOther Translations
antenna antenne; spriet; voelhoren; voelspriet
blade antenne; spriet; voelhoren; voelspriet blad van een roeispaan; kling; kling van een zwaard; lemmet; spriet
feeler antenne; spriet; voelhoren; voelspriet taster; voeler
stem antenne; spriet; voelhoren; voelspriet boeg; etymon; halm; handvat in de vorm van stok; stam; stamvorm; stamwoord; steel; steven; voorsteven
whip aerial antenne; spriet; voelhoren; voelspriet
VerbRelated TranslationsOther Translations
stem dwarsbomen; dwarsliggen; halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen

Related Words for "antenne":

  • antennes

Wiktionary Translations for antenne:

antenne
noun
  1. device for receiving or transmitting

Cross Translation:
FromToVia
antenne antenna antenne — technique|nocat=1 appareil pour recevoir un signal