Noun | Related Translations | Other Translations |
fair
|
|
kermis; kermisterrein
|
open
|
|
vrije ruimten
|
straight
|
|
pokerterm voor straat; straat
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
blunt
|
|
afstompen; vervlakken
|
clean
|
|
bergen; opruimen; reinigen; schonen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitwassen; wassen; zemen; zuiveren
|
direct
|
|
aanvoeren; begeleiden; besturen; dirigeren; gebieden; gelasten; leiden; leiding geven; managen; meevoeren; orkest dirigeren; regisseren; verwijzen; verwijzen naar; voeren; voorschrijven; voorzitten
|
open
|
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
blatant
|
gewoonweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
hard; lawaaierig; luid; luid klinkend; luidruchtig; opzichtig; protserig; rumoerig; schreeuwerig
|
blunt
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
abrupt; bot; bruusk; cru; direct; eensklaps; ineens; kortaf; kortzichtig; nors; ongenuanceerd; ongezouten; onomwonden; onscherp; onverbloemd; onverhoeds; onverholen; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; onzacht; opeens; openlijk; plots; plotseling; plotsklaps; rechttoe rechtaan; stomp; zonder omhaal
|
certain
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; een paar; enige; enkele; onvoorwaardelijk; pertinent; sommige; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; wat; zeker
|
frank
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
benaderbaar; cru; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; stoutmoedig; toegankelijk; volmondig; vrijmoedig; vrijpostig
|
frontal
|
openlijk; ronduit
|
frontaal; klassikaal
|
genuine
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
echt; heus; ongeveinsd; onvervalst; oprecht; origineel; werkelijk
|
honest
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
braaf; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fideel; lief; open; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; trouwhartig; volmondig; voorbeeldig; zedig; zoet
|
open
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onoverdekt; onverhuld; open; oprecht; rechtschapen; rechttoe; toegankelijk
|
outspoken
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
cru; onbevangen; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; volmondig
|
plain
|
|
vlakte
|
positive
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; onvoorwaardelijk; pertinent; positief; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
|
serious
|
echt; eerlijk; menens; oprecht; ronduit
|
erg; ernstig; heel erg; kwalijk; serieus; van bedenkelijke aard; vol ernst; werkelijk menend
|
sincere
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
braaf; eerlijk; ernstig; gemeend; hartgrondig; heel erg; ongeveinsd; open; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; serieus; vol ernst; werkelijk menend
|
straightforward
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; volmondig
|
Adverb | Related Translations | Other Translations |
bluntly
|
gewoonweg; gladweg; ronduit
|
botweg; effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; gladaf; plat; platweg; strak; vlak; vlakuit
|
certainly
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; inderdaad; jawel; jazeker; onvoorwaardelijk; pertinent; reëel; stellig; ten enenmale; vast; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
|
frankly
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
met open vizier; onverholen; rondborstig
|
genially
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
|
of course
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel
|
openly
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
cru; hard; luid; luid klinkend; met open vizier; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; rondborstig
|
positively
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
jazeker; waarlijk; zeker
|
readily
|
gewoonweg; gladweg; ronduit
|
gaarne; goedschiks; graag; grif; grifweg; met gemak; vlot
|
Other | Related Translations | Other Translations |
certainly
|
|
ja hoor; natuurlijk!
|
of course
|
|
ja hoor; natuurlijk!
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
clean
|
gewoonweg; gladweg; ronduit
|
deugdzaam; eerzaam; hygienisch; kuis; net; netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; rein; schoon; zedig; zindelijk; zuiver
|
direct
|
openlijk; ronduit
|
directe; frontaal; klassikaal
|
downright
|
gewoonweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
gewoonweg; klinkklaar; rechttoe
|
fair
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
behoorlijke; betrekkelijk; billijk; blond; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; fair; fideel; geschikt; goudblond; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; redelijk; redelijke; relatief; rondborstig; schappelijk; tamelijke; trouwhartig; zedig
|
forthright
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
|
outright
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
faliekant; finaal; hartstikke; helemaal; vierkant; volstrekt
|
plain
|
gewoonweg; klinkklaar; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; puur; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
alledaags; blank; cru; direct; eenvoudig; effen; gewoon; lelijk; lelijk uitziend; niets bijzonders; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; ordinair; rechttoe rechtaan; van één kleur; wit; wit van huidskleur
|
plain-spoken
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
|
sheer
|
gewoonweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
|
straight
|
echt; eerlijk; menens; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; direct; directe; gewoonweg; gulweg; kaarsrecht; klinkklaar; lijnrecht; linea recta; loodrecht; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; openlijk; puur; recht; rechtdoorzee; rechtstreeks; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; volmondig; zuiver
|
sure
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; beslist; echt; effectief; geheid; gewis; heus; ja; metterdaad; ongetwijfeld; onvoorwaardelijk; onweerlegbaar; pertinent; reëel; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; welzeker; werkelijk; zeker
|
sure and certain
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
|
undoubted
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
absoluut; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
|