Dutch
Detailed Translations for optrekken from Dutch to English
optrekken:
-
optrekken (overeindzetten; oprichten)
-
optrekken (omgaan)
Conjugations for optrekken:
o.t.t.
- trek op
- trekt op
- trekt op
- trekken op
- trekken op
- trekken op
o.v.t.
- trok op
- trok op
- trok op
- trokken op
- trokken op
- trokken op
v.t.t.
- ben opgetrokken
- bent opgetrokken
- is opgetrokken
- zijn opgetrokken
- zijn opgetrokken
- zijn opgetrokken
v.v.t.
- was opgetrokken
- was opgetrokken
- was opgetrokken
- waren opgetrokken
- waren opgetrokken
- waren opgetrokken
o.t.t.t.
- zal optrekken
- zult optrekken
- zal optrekken
- zullen optrekken
- zullen optrekken
- zullen optrekken
o.v.t.t.
- zou optrekken
- zou optrekken
- zou optrekken
- zouden optrekken
- zouden optrekken
- zouden optrekken
diversen
- trek op!
- trekt op!
- opgetrokken
- optrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
optrekken (accelereren; versnellen)
the acceleration
Translation Matrix for optrekken:
Related Definitions for "optrekken":
Wiktionary Translations for optrekken:
optrekken
verb
-
to move forwards, to approach
-
to increase the speed of a motor
-
raise a corner of the upper lip slightly in scorn
-
pull
-
haul and tie up
External Machine Translations: