Summary
Dutch to English: more detail...
- uithoren:
-
Wiktionary:
- uithoren → interrogate, investigate, query, question, quiz
Dutch
Detailed Translations for uithoren from Dutch to English
uithoren:
-
uithoren (hozen)
-
uithoren (ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren)
Conjugations for uithoren:
o.t.t.
- hoor uit
- hoort uit
- hoort uit
- horen uit
- horen uit
- horen uit
o.v.t.
- hoorde uit
- hoorde uit
- hoorde uit
- hoorden uit
- hoorden uit
- hoorden uit
v.t.t.
- heb uitgehoord
- hebt uitgehoord
- heeft uitgehoord
- hebben uitgehoord
- hebben uitgehoord
- hebben uitgehoord
v.v.t.
- had uitgehoord
- had uitgehoord
- had uitgehoord
- hadden uitgehoord
- hadden uitgehoord
- hadden uitgehoord
o.t.t.t.
- zal uithoren
- zult uithoren
- zal uithoren
- zullen uithoren
- zullen uithoren
- zullen uithoren
o.v.t.t.
- zou uithoren
- zou uithoren
- zou uithoren
- zouden uithoren
- zouden uithoren
- zouden uithoren
en verder
- ben uitgehoord
- bent uitgehoord
- is uitgehoord
- zijn uitgehoord
- zijn uitgehoord
- zijn uitgehoord
diversen
- hoor uit!
- hoort uit!
- uitgehoord
- uirhorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uithoren:
Wiktionary Translations for uithoren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uithoren | → interrogate; investigate; query; question; quiz | ↔ interroger — questionner quelqu’un sur une chose ou des choses précises qu’il doit connaître ou qu’il est présumer connaître et à propos desquelles il est obliger de répondre. |