Summary
Dutch
Detailed Translations for loskopen from Dutch to English
loskopen:
-
loskopen (vrijkopen; losgeld betalen)
Conjugations for loskopen:
o.t.t.
- koop los
- koopt los
- koopt los
- kopen los
- kopen los
- kopen los
o.v.t.
- kocht los
- kocht los
- kocht los
- kochten los
- kochten los
- kochten los
v.t.t.
- heb losgekocht
- hebt losgekocht
- heeft losgekocht
- hebben losgekocht
- hebben losgekocht
- hebben losgekocht
v.v.t.
- had losgekocht
- had losgekocht
- had losgekocht
- hadden losgekocht
- hadden losgekocht
- hadden losgekocht
o.t.t.t.
- zal loskopen
- zult loskopen
- zal loskopen
- zullen loskopen
- zullen loskopen
- zullen loskopen
o.v.t.t.
- zou loskopen
- zou loskopen
- zou loskopen
- zouden loskopen
- zouden loskopen
- zouden loskopen
en verder
- ben losgekocht
- bent losgekocht
- is losgekocht
- zijn losgekocht
- zijn losgekocht
- zijn losgekocht
diversen
- koop los!
- koopt los!
- losgekocht
- loskopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for loskopen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ransom | losgeld; losprijs | |
redeem | afbetalen; aflossen; goedmaken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
buy off | losgeld betalen; loskopen; vrijkopen | afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden |
ransom | losgeld betalen; loskopen; vrijkopen | |
redeem | losgeld betalen; loskopen; vrijkopen | aflossen; bevrijden van belegeraars; herstellen; in orde brengen; in orde maken; inlossen; ontzetten; verlossen |