Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. pees:
  2. pezen:
  3. Wiktionary:
English to Dutch:   more detail...
  1. pee:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pees from Dutch to English

pees:

pees [de ~] noun, plural

  1. de pees (zeen)
    the tendon; the sinew; the leader

Translation Matrix for pees:

NounRelated TranslationsOther Translations
leader pees; zeen aanvoerder; baas; begeleider; bestuurder; chef; gids; groepsleider; hoofd; hoofdleider; hoofdman; kopman; kopstuk; leider; leidsman; lijstaanvoerder; loods; manager; meerdere; meester; opperhoofd; opvulteken; patroon; stamhoofd; superieur; voorman; voorzitter; werkbaas
sinew pees; zeen
tendon pees; zeen

Related Words for "pees":


Wiktionary Translations for pees:

pees
noun
  1. een uitloper van spierweefsel die de spier aanhecht aan het bot
pees
noun
  1. tough band of inelastic fibrous tissue that connects a muscle with its bony attachment

Cross Translation:
FromToVia
pees tendon; sinew SehneAnatomie: ein Band aus Bindegewebe zwischen Muskeln und Knochen zur wechselseitigen Übertragung der im Bewegungsablauf auftretenden mechanischen Kräfte
pees sinew; tendon tendon — anatomie|fr partie fibreux, blanchâtre, ronde ou aplatir, qui forme l’extrémité des muscles et qui sert à les attacher aux os ou à d’autres partir.

pees form of pezen:

pezen verb (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)

  1. pezen (hard rennen; sprinten; hollen; draven)
    to sprint; to scamper; to run; to rush; to race
    • sprint verb (sprints, sprinted, sprinting)
    • scamper verb (scampers, scampered, scampering)
    • run verb (runs, ran, running)
    • rush verb (rushs, rushed, rushing)
    • race verb (races, raced, racing)
  2. pezen (hard werken; half dood werken; afbeulen; )
    to work hard; work like the devil; sweat one's guts out

Conjugations for pezen:

o.t.t.
  1. pees
  2. peest
  3. peest
  4. pezen
  5. pezen
  6. pezen
o.v.t.
  1. peesde
  2. peesde
  3. peesde
  4. peesden
  5. peesden
  6. peesden
v.t.t.
  1. heb gepeesd
  2. hebt gepeesd
  3. heeft gepeesd
  4. hebben gepeesd
  5. hebben gepeesd
  6. hebben gepeesd
v.v.t.
  1. had gepeesd
  2. had gepeesd
  3. had gepeesd
  4. hadden gepeesd
  5. hadden gepeesd
  6. hadden gepeesd
o.t.t.t.
  1. zal pezen
  2. zult pezen
  3. zal pezen
  4. zullen pezen
  5. zullen pezen
  6. zullen pezen
o.v.t.t.
  1. zou pezen
  2. zou pezen
  3. zou pezen
  4. zouden pezen
  5. zouden pezen
  6. zouden pezen
diversen
  1. pees!
  2. peest!
  3. gepeesd
  4. pezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pezen:

NounRelated TranslationsOther Translations
race hardloopwedstrijd; hardloperij; loop; race; stam; volksstam; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren
run aanval; attaque; bestorming; hardloopwedstrijd; ladder; ladder in kous; loop; offensief; run; runs; stormaanval; stormloop; stormlopen
rush aanval; attaque; bestorming; drukte; gedrang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; offensief; overijling; run; runs; spoed; stormaanval; stormloop; stormlopen; temperament; teveel aan bezigheden; toeloop; toevloed; vurigheid
scamper draf; galop; gang van een paard; snelle gang
sprint ren over korte afstand; sprint; spurt
VerbRelated TranslationsOther Translations
race draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten hardlopen; hardrijden; hollen; motorracen; racen; rennen; sjezen; snel gaan
run draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten administreren; beheren; besturen; gaan; gulpen; gutsen; hardlopen; hollen; in elkaar overlopen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; ladderen; lopen; racen; rennen; stromen; vervagen; vervloeien; vloeien; zich begeven
rush draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; reppen; snellen; spoeden; stormlopen; tempo maken; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden
scamper draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten hollen; racen; rennen
sprint draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten hardlopen; rennen
sweat one's guts out aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
work hard aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven aanpoten; flink aanpakken; hard werken
work like the devil aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
rush rieten

Related Words for "pezen":


External Machine Translations:


English

Detailed Translations for pees from English to Dutch

pee:

to pee verb (pees, peed, peeing)

  1. to pee (urinate; pass water)
    plassen; urineren; wateren
    • plassen verb (plas, plast, plaste, plasten, geplast)
    • urineren verb (urineer, urineert, urineerde, urineerden, geurineerd)
    • wateren verb (water, watert, waterde, waterden, gewaterd)

Conjugations for pee:

present
  1. pee
  2. pee
  3. pees
  4. pee
  5. pee
  6. pee
simple past
  1. peed
  2. peed
  3. peed
  4. peed
  5. peed
  6. peed
present perfect
  1. have peed
  2. have peed
  3. has peed
  4. have peed
  5. have peed
  6. have peed
past continuous
  1. was peeing
  2. were peeing
  3. was peeing
  4. were peeing
  5. were peeing
  6. were peeing
future
  1. shall pee
  2. will pee
  3. will pee
  4. shall pee
  5. will pee
  6. will pee
continuous present
  1. am peeing
  2. are peeing
  3. is peeing
  4. are peeing
  5. are peeing
  6. are peeing
subjunctive
  1. be peed
  2. be peed
  3. be peed
  4. be peed
  5. be peed
  6. be peed
diverse
  1. pee!
  2. let's pee!
  3. peed
  4. peeing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

pee [the ~] noun

  1. the pee
    het plassen; zeiken

Translation Matrix for pee:

NounRelated TranslationsOther Translations
plassen pee
zeiken pee
- peeing; piddle; piss; pissing; urine; water; weewee
VerbRelated TranslationsOther Translations
plassen pass water; pee; urinate
urineren pass water; pee; urinate
wateren pass water; pee; urinate
zeiken be a pain in the neck; dawdle; delay; keep on; linger; nag; procrastinate; put off; retard; saunter; tarry
OtherRelated TranslationsOther Translations
- wee

Related Words for "pee":

  • pees

Synonyms for "pee":


Related Definitions for "pee":

  1. informal terms for urination1
    • he took a pee1
  2. liquid excretory product1

Wiktionary Translations for pee:

pee
noun
  1. urine
verb
  1. to urinate
pee
noun
  1. urine
verb
  1. urineren

Cross Translation:
FromToVia
pee plassen faire pipiuriner.
pee urine; pis; plas urine — biologie|fr liquide dû à la filtration du sang par les reins et conduit par les uretères dans la vessie, puis évacuer par le canal de l’urètre.
pee een plas doen; urineren urinerévacuer de l’urine.

External Machine Translations: