Dutch
Detailed Translations for formerend from Dutch to English
formerend form of formeren:
-
formeren
to put together
Conjugations for formeren:
o.t.t.
- formeer
- formeert
- formeert
- formeren
- formeren
- formeren
o.v.t.
- formeerde
- formeerde
- formeerde
- formeerden
- formeerden
- formeerden
v.t.t.
- heb geformeerd
- hebt geformeerd
- heeft geformeerd
- hebben geformeerd
- hebben geformeerd
- hebben geformeerd
v.v.t.
- had geformeerd
- had geformeerd
- had geformeerd
- hadden geformeerd
- hadden geformeerd
- hadden geformeerd
o.t.t.t.
- zal formeren
- zult formeren
- zal formeren
- zullen formeren
- zullen formeren
- zullen formeren
o.v.t.t.
- zou formeren
- zou formeren
- zou formeren
- zouden formeren
- zouden formeren
- zouden formeren
en verder
- is geformeerd
- zijn geformeerd
diversen
- formeer!
- formeert!
- geformeerd
- formerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for formeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
form | conditie; formulier; invulformulier; schoolbank; vorm; vormsel | |
put together | samendoen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
form | formeren | boetseren; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vormen; vormgeven |
put together | formeren | bijeen plaatsen; bijeen zetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; naast elkaar plaatsen; samenplaatsen; samenschikken; timmerend in elkaar zetten |
English
Detailed Translations for formerend from English to Dutch
formerend: (*Using Word and Sentence Splitter)
- former: vroeger; vorige; geweest; voorheen; voormalig; toenmalig; vroegere; ex; voormalige; gewezen
- end: stoppen; afsluiten; eindigen; beëindigen; ophouden; een einde maken aan; belanden; terechtkomen; geraken; verzeilen; einde; slot; sluiting; beëindiging; afronden; afwerken; afmaken; klaarmaken; voltooien; volbrengen; completeren; volmaken; afkrijgen; klaarkrijgen; aankomen; finishen; finale; aflopen; end; ten einde lopen; besluiten; beslissen; naar einde toewerken; teneindelopen; afstand; eindpunt; distantie; halthouden; begrenzen; afgrenzen; van grenzen voorzien; gesprek beëindigen
- End: Beëindigen