Dutch
Detailed Translations for bespikkelen from Dutch to English
bespikkelen:
-
bespikkelen (stippelen)
Conjugations for bespikkelen:
o.t.t.
- bespikkel
- bespikkelt
- bespikkelt
- bespikkelen
- bespikkelen
- bespikkelen
o.v.t.
- bespikkelde
- bespikkelde
- bespikkelde
- bespikkelden
- bespikkelden
- bespikkelden
v.t.t.
- heb bespikkeld
- hebt bespikkeld
- heeft bespikkeld
- hebben bespikkeld
- hebben bespikkeld
- hebben bespikkeld
v.v.t.
- had bespikkeld
- had bespikkeld
- had bespikkeld
- hadden bespikkeld
- hadden bespikkeld
- hadden bespikkeld
o.t.t.t.
- zal bespikkelen
- zult bespikkelen
- zal bespikkelen
- zullen bespikkelen
- zullen bespikkelen
- zullen bespikkelen
o.v.t.t.
- zou bespikkelen
- zou bespikkelen
- zou bespikkelen
- zouden bespikkelen
- zouden bespikkelen
- zouden bespikkelen
diversen
- bespikkel!
- bespikkelt!
- bespikkeld
- bespikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bespikkelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dot | punt; spikkel | |
speckle | spikkel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dot | bespikkelen; stippelen | stippen |
speckle | bespikkelen; stippelen | stippen |
Wiktionary Translations for bespikkelen:
bespikkelen
verb
-
mark with small spots
External Machine Translations: