Summary


Dutch

Detailed Translations for gisten from Dutch to English

gisten:

gisten verb (gist, gistte, gegist)

  1. gisten
    to ferment; undergo fermentation

Conjugations for gisten:

o.t.t.
  1. gist
  2. gisten
o.v.t.
  1. gistte
  2. gistten
v.t.t.
  1. is gegist
  2. zijn gegist
v.v.t.
  1. was gegist
  2. waren gegist
o.t.t.t.
  1. zal gisten
  2. zullen gisten
o.v.t.t.
  1. zou gisten
  2. zouden gisten
diversen
  1. gist!
  2. gist!
  3. gegist
  4. gistend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

gisten [znw.] noun

  1. gisten (fermenten)
    the fermentation; the fermenting

Translation Matrix for gisten:

NounRelated TranslationsOther Translations
fermentation fermenten; gisten gisting
fermenting fermenten; gisten
VerbRelated TranslationsOther Translations
ferment gisten
undergo fermentation gisten

Wiktionary Translations for gisten:

gisten
verb
  1. to react using fermentation

Cross Translation:
FromToVia
gisten ferment gären — zersetzen von organischem Material unter Luftabschluss, insbesondere mit Entstehung von Alkohol oder Milchsäure

gisten form of gissen:

gissen verb (gis, gist, giste, gisten, gegist)

  1. gissen (gissing maken; raden)
    to guess; to suppose; to speculate; to presume; to estimate; to surmise; to conjecture
    • guess verb (guesses, guessed, guessing)
    • suppose verb (supposes, supposed, supposing)
    • speculate verb (speculates, speculated, speculating)
    • presume verb (presumes, presumed, presuming)
    • estimate verb (estimates, estimated, estimating)
    • surmise verb (surmises, surmised, surmising)
    • conjecture verb (conjectures, conjectured, conjecturing)

Conjugations for gissen:

o.t.t.
  1. gis
  2. gist
  3. gist
  4. gissen
  5. gissen
  6. gissen
o.v.t.
  1. giste
  2. giste
  3. giste
  4. gisten
  5. gisten
  6. gisten
v.t.t.
  1. heb gegist
  2. hebt gegist
  3. heeft gegist
  4. hebben gegist
  5. hebben gegist
  6. hebben gegist
v.v.t.
  1. had gegist
  2. had gegist
  3. had gegist
  4. hadden gegist
  5. hadden gegist
  6. hadden gegist
o.t.t.t.
  1. zal gissen
  2. zult gissen
  3. zal gissen
  4. zullen gissen
  5. zullen gissen
  6. zullen gissen
o.v.t.t.
  1. zou gissen
  2. zou gissen
  3. zou gissen
  4. zouden gissen
  5. zouden gissen
  6. zouden gissen
en verder
  1. is gegist
  2. zijn gegist
diversen
  1. gis!
  2. gist!
  3. gegist
  4. gissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gissen:

NounRelated TranslationsOther Translations
estimate becijfering; berekening; calculatie; gissing; inschatting; offerte; prijsopgave; raming; schatting; taxatie; waardebepaling; waardeschatting
guess gissing
VerbRelated TranslationsOther Translations
conjecture gissen; gissing maken; raden met aandelen spelen; speculeren; theoretiseren
estimate gissen; gissing maken; raden afwegen; begroten; bepalen; beramen; berekenen; inschatten; ramen; schatten; taxeren
guess gissen; gissing maken; raden
presume gissen; gissing maken; raden aannemen; ervan uitgaan; postuleren; uitgaan van; vermoeden; veronderstellen; vooronderstellen
speculate gissen; gissing maken; raden gewaagde zaken doen; gokken; met aandelen spelen; met geld spelen; speculeren; speculeren op; theoretiseren
suppose gissen; gissing maken; raden ervan uitgaan; postuleren; vermoeden; vooronderstellen
surmise gissen; gissing maken; raden postuleren; vooronderstellen

Wiktionary Translations for gissen:

gissen
verb
  1. een vermoeden uitspreken over iets
gissen
verb
  1. to reach an unqualified conclusion
  2. to guess

Cross Translation:
FromToVia
gissen conjecture; surmise; guess; speculate; wonder conjecturerinférer par conjecture.
gissen guess; conceive; divine; estimate; surmise devinerprédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.

Related Translations for gisten