Noun | Related Translations | Other Translations |
cunning
|
|
arglist; arglistigheid; doortraptheid; geraffineerdheid; geslepenheid; gewiekstheid; gladheid; leepheid; linkheid; listigheid; raffinement; sluwheid; snoodheid
|
flat
|
|
afvlakken; appartement; etagewoning; flat; klapband; wad
|
level
|
|
afgraven; afgraving; dimensieniveau; echelon; etage; gehalte; geleding; graad; gradatie; laag; mate; niveau; peil; plan; stand; verdieping; vlak; vlak maken; waterpas; woonlaag
|
low
|
|
depressie; dieptepunt; diepterecord; emotionele crisis; laagtepunt; laagterecord; lage luchtdruk
|
uniform
|
|
tenue; uniform
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
close
|
|
afsluiten; dichtdoen; dichten; dichtgaan; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; sluiten; stoppen; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; zich sluiten
|
even
|
|
effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
|
level
|
|
afplatten; effenen; gelijk trekken; gelijkmaken; nivelleren; platmaken; vereffenen; verrekenen; vlak maken
|
low
|
|
loeien
|
mean
|
|
bedoelen; beduiden; beogen; betekenen; ergens iets mee willen zeggen; inhouden; neerkomen op; ten doel hebben
|
smooth
|
|
afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; platmaken; politoeren; raspen; schaven; schuren; vlak maken
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
coarse
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
banaal; grof; laag-bij-de-grond; lomp; plat; platvloers; schofterig; schunnig; triviaal; vunzig
|
crude
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
blank; cru; grof; laagstaand; ongelakt; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; ordinair; plat; platvloers; primitief; rechttoe rechtaan; vulgair
|
cunning
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
berekenend; gehaaid; gewiekst; obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos
|
level
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
waterpas
|
mean
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gemeen; geniepig; gluiperig; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; listig; min; nagemaakt; onecht; onedel; onwaar; ploertig; slecht; slinks; snood; stiekem; vals; verachtelijk; vuig
|
nasty
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; donker; doortrapt; dubieus; duister; geniepig; glibberig; gluiperig; grof; in het geniep; kwalijk; laag-bij-de-grond; listig; lomp; misselijk; naar; obscuur; onguur; onpasselijk; onwel; pesterig; plat; platvloers; ploertig; schunnig; slinks; snood; stiekem; triviaal; verdacht; vunzig
|
polished
|
gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen
|
gelikt; gepoetst; gepolijst; gladjanusachtig; opgepoetst
|
roguish
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw
|
boefachtig; boosaardig; gemeen; gluiperig; guitig; loos; olijk; schurkachtig; vals; vrij; zonder taak
|
seasoned
|
door en door; doorgewinterd; geroutineerd; geslepen; uitgeslapen
|
belegen; doorgewinterde; doorkneed; gekruid; gepeperd; hartig; heet; pikant; pittig
|
sharpened
|
gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen
|
gescherpt
|
shrewd
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
berekenend; bij de pinken; clever; gehaaid; gewiekst; goochem; kien; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen
|
slick
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw
|
gelikt; gladjanusachtig; picobello; piekfijn; tiptop
|
slippery
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
glad; glibberig; obsceen; schuin; slipgevaarlijk; vies; vunzig; zedeloos
|
smooth
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
obsceen; rimpelloos; schuin; smeuïg; stromend; vies; vliedend; vloeiend; vlot; vunzig; zedeloos
|
smoothened
|
gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen
|
|
uniform
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
eenvormig; gelijkslachtig; gelijkvormig; homogeen; uniform
|
unwavering
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
|
vicious
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; boos; boosaardig; gebelgd; gemeen; geniepig; giftig; gluiperig; in het geniep; kwaad; kwaadaardig; kwaadwillig; malicieus; met slechte intentie; nijdig; slecht; snood; stiekem; vals; venijnig; verbolgen; verraderlijk; vertoornd; vicieus
|
vile
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; gemeen; geniepig; gluiperig; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; laaghartigste; laagste; onedel; snood; stiekem
|
vulgar
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
banaal; grof; laag-bij-de-grond; lomp; losbandig; ordinair; plat; platvloers; schunnig; triviaal; tuchteloos; vulgair; vunzig
|
Adverb | Related Translations | Other Translations |
bluntly
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
botweg; gewoonweg; gladaf; gladweg; platweg; ronduit
|
close
|
|
dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
|
close by
|
|
dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
|
flatly
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
platweg
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
close
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
bedompt; benauwd; drukkend; eindig; gehecht; muf; rakelings; ternauwernood; vergankelijk; verknocht; voorbijgaand
|
close by
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
nabije
|
even
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
daarnet; even; juist; net; pas; quitte; van getal; zelfs; zojuist; zonet
|
false
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
bedriegelijk; ernaast; fout; foutief; gefingeerd; gemeen; kwaadwillig; laag; leugenachtig; met slechte intentie; mis; nagemaakt; niet echt; onecht; onjuist; onwaar; onwaarachtig; slecht; ten onrechte; vals; verachtelijk; verkeerd
|
flat
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
flauwtjes; mol; muf; onfris; oubakken; oud; oudbakken; plat; toonloos; verschaald; zonder toon; zouteloos
|
low
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; gemeen; geniepig; gluiperig; in het geniep; kwaadwillig; laag; laaghangend; laagstaand; met slechte intentie; niet hoog; slecht; snood; stiekem; vals
|
point blank
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
|
sharp
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; bijdehand; bitter; gehaaid; gevat; gewiekst; giftig; intelligent; kien; kwaad; messcherp; nijdig; op afgebeten toon; pienter; puntig; raak; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; schrander; schril; slim; snedig; snijdend; snugger; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst; uitgekookt; uitgeslapen; vlijmend; vlijmscherp; woedend; zeer boos
|
sly
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
berekenend; bij de pinken; clever; gehaaid; gewiekst; goochem; kien; loos; pesterig; pienter; scherpzinnig; schrander; slim; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen; vrij; zonder taak
|
underhand
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; doortrapt; geniepig; gevaarlijk; gluiperig; heimelijk; in het geniep; listig; onderhands; slinks; snood; stiekem; stilletjes; vals; verraderlijk
|
well sharpened
|
gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen
|
|